In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juni 2020 een zorgmachtiging verleend aan de betrokkene, die lijdt aan een bipolaire-I-stoornis. De officier van justitie had op 10 juni 2020 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om een zorgmachtiging op basis van artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Tijdens de mondelinge behandeling op 23 juni 2020 was de betrokkene aanwezig, samen met haar advocaat, mr. H. van der Wal. De officier van justitie was niet ter zitting verschenen, omdat hij geen nadere toelichting nodig achtte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene momenteel in een stabiele toestand verkeert, maar dat er instabiele factoren in haar thuissituatie zijn die decompensatie kunnen veroorzaken. De arts heeft aangegeven dat verplichte zorg noodzakelijk is om ernstig nadeel af te wenden en de geestelijke gezondheid van de betrokkene te stabiliseren. De rechtbank heeft de voorgestelde vormen van verplichte zorg, zoals het toedienen van medicatie en het verrichten van medische controles, noodzakelijk geacht. De overige door de officier verzochte vormen van zorg, zoals beperking van de bewegingsvrijheid, zijn door de rechtbank niet noodzakelijk geacht.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn en dat de voorgestelde zorg evenredig en effectief is. De zorgmachtiging is verleend voor de duur van zes maanden, met ingang van de datum van de beschikking. De beschikking is mondeling gegeven door mr. L.R. Prins en schriftelijk uitgewerkt op 30 juni 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.