ECLI:NL:RBROT:2020:5692
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bekrachtiging van verstekvonnis in verzetzaak wegens niet tijdig voldaan griffierecht
In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, heeft de rechtbank op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiser, die oorspronkelijk gedaagde was, had verzet aangetekend tegen een verstekvonnis van 27 november 2019. Dit verstekvonnis was uitgesproken omdat de eiser niet was verschenen en was veroordeeld tot nakoming van een koopovereenkomst. De eiser stelde dat hij pas op 31 januari 2020 van het verstekvonnis op de hoogte was geraakt en dat hij niet in staat was om te lezen en schrijven, wat zijn begrip van de situatie beïnvloedde. Hij voerde aan dat de levering van de woning, die hij aan de gedaagde had verkocht, niet tijdig had plaatsgevonden en dat hij de overeenkomst had ontbonden.
De rechtbank onderzocht de procedure en constateerde dat het griffierecht niet tijdig was voldaan. Volgens artikel 147 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet de rechter de zaak aanhouden zolang het griffierecht niet is voldaan. Aangezien het griffierecht meer dan vier weken na de eerste roldatum was ontvangen, was de rechtbank genoodzaakt het verstekvonnis te bekrachtigen. De advocaat van de eiser had aangevoerd dat de vertraging in de betaling te wijten was aan gezondheidsproblemen van de moeder van de eiser, die zijn belangen behartigde. De rechtbank oordeelde echter dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 Rv toe te passen.
Uiteindelijk bekrachtigde de rechtbank het verstekvonnis van 27 november 2019 en veroordeelde de eiser in de proceskosten van het verzet, die aan de zijde van de gedaagde op nihil werden begroot. De beslissing werd uitgesproken door mr. P. Joele tijdens een openbare zitting.