In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de wijziging van de onderhoudsbijdrage voor hun minderjarige kinderen. De vrouw had verzocht om een wijziging van de door de man te betalen kinderbijdrage, inclusief de helft van de kinderbijslag die de man ontvangt. De rechtbank had eerder op 21 april 2017 een bijdrage vastgesteld van € 262,50 per maand per kind, die later was geïndexeerd. De vrouw stelde dat de man niet langer in staat was om de kosten van de kinderen te dekken door het wegvallen van de helft van de kinderbijslag. De rechtbank oordeelde echter dat de man recht heeft op de helft van de kinderbijslag, omdat beide ouders in gelijke mate zorg dragen voor de kinderen. De rechtbank wees het verzoek van de vrouw af, omdat de man ook een deel van de verblijfsoverstijgende kosten voor zijn rekening neemt. De rechtbank concludeerde dat er geen wijziging van omstandigheden was die een aanpassing van de onderhoudsbijdrage rechtvaardigde. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.