ECLI:NL:RBROT:2020:568

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
27 januari 2020
Zaaknummer
C/10/576302 / HA ZA 19-566
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling van schuld aan nalatenschap en teruggave van roerende zaken

In deze zaak heeft de executeur van de nalatenschap van mevrouw [erflaatster] een vordering ingesteld tegen [gedaagde] om de schuld van laatstgenoemde aan de nalatenschap vast te stellen. De erfgenaam, [gedaagde], heeft een deel van de schuld erkend, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat een ander deel is verjaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering tot betaling van de erkende leningen van € 100.000,- niet is verjaard, omdat de leningen zijn aangegaan voor onbepaalde tijd en er geen mededeling tot opeising is gedaan door de erflaatster. De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis alle roerende zaken, die hij uit de woning van erflaatster heeft meegenomen, aan de executeur te overhandigen, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag tot een maximum van € 10.000,-. De beslissing over de proceskosten is aangehouden, en de zaak is verwezen naar de rolzitting voor verdere bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/576302 / HA ZA 19-566
Vonnis van 29 januari 2020
in de zaak van
[naam executeur] , in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van mevrouw [eiseres],
wonende te Ridderkerk,
eiseres,
advocaat mr. J.W. Damstra te Apeldoorn,
tegen
[gedaagde],
wonende te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. N. Bakker te Amsterdam.
Partijen zullen hierna “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 het exploot van dagvaarding van 10 mei 2019, met producties;
 de conclusie van antwoord, met productie;
 het proces-verbaal van de op 10 december 2019 gehouden comparitie van partijen, met de pleitnotitie aan de zijde van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 8 februari 2011 is in Wenen (Oostenrijk) overleden mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster). Erflaatster woonde ten tijde van haar overlijden te Ridderkerk. Erflaatster had vier kinderen, te weten: [gedaagde] , de heer [naam 1] , de heer [naam 2] en [eiseres] . Erflaatster heeft in haar testament van 7 januari 2003 haar vier kinderen tot haar erfgenamen benoemd.
2.2
Erflaatster heeft in haar testament [naam executeur] tot executeur benoemd. Volgens het testament heeft de executeur – onder andere – tot taak de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen.
2.3.
[gedaagde] heeft samen met zijn broers de kantonrechter verzocht [naam executeur] te ontslaan als executeur in de nalatenschap van erflaatster. Bij beschikking van 15 juli 2019 heeft de kantonrechter dit verzoek afgewezen, omdat niet is gebleken van het bestaan van ‘gewichtige redenen’ die aanleiding geven [naam executeur] als executeur te ontslaan.
2.4.
In zijn brief van 10 oktober 2005 met als onderwerp “Betreft lening 2005” heeft [gedaagde] het volgende aan erflaatster bericht:
“(…)
Hierbij bevestig ik dat ik van jou in lening heb ontvangen de volgende bedragen:
Op 13-7-2005: €10.000,--
Op 8-8-2005: €10.000,--
Op 30-9-2005: €30.000,--
Derhalve tot op heden in totaal € 50.000,-- tegen 6% rente per jaar.
Ik zal het terugbetalen uit de opbrengst van de verkoop van [adres woning] , welke inmiddels in gang is gezet.
(…)”
Op deze brief is met de hand bijgeschreven dat op 15-12-2005 een bedrag van € 20.000,- is geleend door [gedaagde] van erflaatster.
2.5.
In zijn brief van 16 december 2008 met als onderwerp “Betreft: lening” heeft [gedaagde] het volgende aan erflaatster bericht:
“(…)
Hierbij bevestig ik jou dat ik van jou leen:
Bedrag : € 30.000 (dertigduizend Euro)
Rente : 6% per jaar
Dit bedrag is bedoeld om te tijd te overbruggen die nodig is om het proces tegen [naam 3] af te maken. Ik zal dit bedrag zo spoedig mogelijk na beëindiging hiervan terugbetalen.
(…)”

3.De vordering

3.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Voor recht te verklaren dat [gedaagde] een schuld heeft aan de nalatenschap van € 152.928,-;
II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 152.928,-, binnen zeven dagen na betekening van het vonnis;
III. [gedaagde] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis alle roerende zaken, zoals vermeld in zijn mail van 17 maart 2018, aan de executeur te overhandigen op verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat hij daarmee in gebreke blijft;
IV. met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiseres] heeft aan haar vorderingen het volgende ten grondslag gelegd. Uit de administratie van erflaatster is [eiseres] gebleken dat [gedaagde] in de periode gelegen tussen 15 oktober 2004 en 16 december 2008 een bedrag van € 252.785,60 van erflaatster heeft geleend en deze leningen nooit heeft afgelost. Erflaatster heeft een overzicht (productie 5 bij dagvaarding) gemaakt van de bedragen die zij aan [gedaagde] heeft geleend. Het betreft in totaal € 202.928,-. In dit bedrag zit een dubbeltelling van € 50.000,-. Het bedrag dat [gedaagde] aan de nalatenschap verschuldigd is bedraagt € 152.928,-. Volgens notaris mr. Kielstra was het de intentie van erflaatster dat deze bedragen in haar nalatenschap verrekend zouden moeten worden, zodat [gedaagde] tot betaling hiervan moet worden veroordeeld. Gezien de zeer hoge vordering die de nalatenschap van erflaatster op [gedaagde] heeft zal [gedaagde] geen enkele aanspraak meer kunnen doen gelden op deze nalatenschap, omdat zijn schuld zijn erfdeel (waarschijnlijk) zal overstijgen.
[gedaagde] heeft tevens een groot aantal roerende zaken uit de tot de nalatenschap behorende appartement in Spanje meegenomen. Deze moet hij teruggeven.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] heeft tot afwijzing van de vorderingen geconcludeerd en daartoe het volgende aangevoerd.
4.2.
De hoogte van de vermeende vordering is onduidelijk, want [eiseres] spreekt over wisselende bedragen. Aan de berekening van de notaris, mr. Kielstra, ligt geen onafhankelijk onderzoek naar de administratie van erflaatster ten grondslag. Ook is het onduidelijk dat in alle gevallen sprake is van leningen en blijkt nergens uit dat het de intentie van erflaatster was dat de bedragen in haar nalatenschap tussen de kinderen verrekend zouden moeten worden.
4.3.
[gedaagde] is niet het door [eiseres] gevorderde bedrag verschuldigd. Hij erkent echter wel dat hij ten titel van lening in totaal een bedrag van € 100.000,- van erflaatster heeft ontvangen. Hij is echter niet gehouden om dit bedrag aan de nalatenschap te voldoen, want de vordering is verjaard. De vordering is voorafgaand aan het overlijden van erflaatster al verjaard of in ieder geval tijdens de afwikkeling van de nalatenschap. De verjaringstermijn is namelijk vijf jaar.
4.4.
Als geen geslaagd beroep op verjaring kan worden gedaan, dan moet de vordering worden verrekend met het aan [gedaagde] toekomende aandeel in de nalatenschap. Dit was volgens [eiseres] ook de intentie van erflaatster.
4.5.
[gedaagde] doet daarnaast een beroep op opschorting van eventuele betalingsverplichtingen aan de nalatenschap, want hij kan die niet nakomen totdat duidelijk is hoe hoog zijn toekomende aandeel in de nalatenschap is.
4.6.
[eiseres] heeft niet onderbouwd op grond waarvan [gedaagde] de roerende zaken aan haar moet overhandigen, zodat dit moet worden afgewezen. Ook staat de gevorderde dwangsom niet in verhouding met de vordering en wordt niet toegelicht waarom er een dwangsom aan dient te worden verbonden.

5.De beoordeling

5.1.
De vorderingen van [eiseres] zien op het vaststellen van de schuld van [gedaagde] aan de nalatenschap en op de veroordeling van [gedaagde] tot voldoening van die schuld en tot teruggave van de door hem meegenomen roerende zaken uit het appartement in Spanje van erflaatster. De rechtbank zal eerst ingaan op de schuld van [gedaagde] aan de nalatenschap en daarna op de roerende zaken.
Schuld aan de nalatenschap
Hoogte van de schuld
5.2.
De rechtbank is het met [gedaagde] eens dat de dagvaarding onduidelijk is over de hoogte van de vordering. [eiseres] spreekt over bedragen van € 252.785,60 en € 202.928,- en over een dubbeltelling van € 50.000,-. Vervolgens heeft [eiseres] gesteld dat [gedaagde] een bedrag van € 152.928,- aan de nalatenschap verschuldigd is. Tijdens de zitting heeft [eiseres] echter de vordering voldoende toegelicht. Deze blijkt volgens [eiseres] uit het overzicht van erflaatster dat is opgenomen als productie 5 bij de dagvaarding (pagina 1) verminderd met de dubbeltelling van € 50.000,-. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank de onduidelijkheid over de vordering weggenomen en heeft [eiseres] voldoende onderbouwd waarom de schuld van [gedaagde] volgens haar € 152.928,- bedraagt.
5.3.
[gedaagde] heeft erkend dat hij van erflaatster € 100.000,- heeft geleend. [gedaagde] heeft hieraan ten grondslag gelegd dat een bedrag van € 70.000,- gebaseerd kan worden op zijn brief van 10 oktober 2005 aan erflaatster (zie rechtsoverweging 2.4). In deze brief bevestigt [gedaagde] aan erflaatster dat hij van erflaatster een lening van in totaal € 50.000,- heeft ontvangen en op deze brief is met de hand bijgeschreven dat hij van erflaatster op 15 december 2005 een lening van € 20.000,- heeft ontvangen. Het bedrag van € 30.000,- kan volgens [gedaagde] gebaseerd worden op zijn brief van 16 december 2008 (zie rechtsoverweging 2.5.) waarin hij aan erflaatster bevestigt dat hij € 30.000,- van haar heeft geleend.
Gelet hierop staat dus vast dat [gedaagde] € 100.000,- van erflaatster heeft geleend.
5.4.
[gedaagde] heeft betwist dat hij bovenop de € 100.000,- nog een bedrag van € 52.928,- heeft geleend van erflaatster. [eiseres] heeft hieraan ten grondslag gelegd het lijstje met bedragen dat door erflaatster is opgesteld (pagina 1 van productie 5 bij de dagvaarding) en bankrekeningafschriften van erflaatster. De rechtbank is echter van oordeel dat [eiseres] , gelet op de betwisting van [gedaagde] , hiermee niet heeft bewezen dat [gedaagde] een bedrag van € 52.928,- van erflaatster heeft geleend. Het is immers onduidelijk of het lijstje met bedragen daadwerkelijk door erflaatster is opgesteld. Ook als hier wel vanuit wordt gegaan, dan blijkt hieruit onvoldoende dat sprake is van geldleningen. Voorts kan uit de bankrekeningafschriften evenmin worden afgeleid dat erflaatster de aan [gedaagde] overgemaakte bedragen aan hem heeft geleend. [eiseres] zal daarom in de gelegenheid worden gesteld om haar stelling dat [gedaagde] € 52.928,- van erflaatster heeft geleend te bewijzen.
Verjaring van de erkende leningen van € 100.000,-
5.5.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat de leningen die door hem zijn erkend zijn verjaard. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat vorderingen op grond van artikel 3:307 BW verjaren vijf jaar na de dag waarop die verbintenis opeisbaar is geworden. [eiseres] heeft betwist dat de vorderingen verjaard zijn. De rechtbank overweegt over de verjaring als volgt.
5.6.
Op grond van artikel 3:307 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden.
Volgens het tweede lid van dit artikel loopt de in artikel 3:307 lid 1 BW bedoelde termijn van vijf jaren, in geval van een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd pas van de aanvang van de dag, volgende op die waartegen de schuldeiser heeft medegedeeld tot opeising over te gaan. Als die mededeling niet gedaan is dan verjaart de in lid 1 bedoelde rechtsvordering in elk geval door verloop van twintig jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waartegen de opeising, zonodig na opzegging door de schuldeiser, op zijn vroegst mogelijk was.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake was van verbintenissen tot nakoming binnen bepaalde tijd. De overeenkomsten tot geldlening zijn niet op papier gezet. [gedaagde] heeft aan erflaatster alleen bij brieven van 10 december 2005 en 16 december 2008 bevestigd dat hij geld van haar geleend heeft. Niet gesteld of gebleken is echter dat erflaatster met deze brieven en de daarin opgenomen momenten van opeisbaarheid akkoord is gegaan en dat zij de brieven heeft ondertekend. Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat geen termijn voor nakoming is overeengekomen en dat dus sprake is van overeenkomsten van geldlening voor onbepaalde tijd. Gelet op het feit dat het hier gaat om een familiaire geldlening is dit ook niet onaannemelijk.
5.8.
Een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd verjaart volgens artikel 3:307 lid 2 BW pas als de schuldeiser heeft medegedeeld tot opeising over te gaan. Gesteld noch gebleken is dat erflaatster op enig moment tot opeising van de leningen is overgegaan.
5.9.
Dit betekent dat toe wordt gekomen aan het tweede deel van artikel 3:307 lid 2 BW. Omdat geen mededeling tot opeising van de geldlening door erflaatster is gedaan, verjaart de rechtsvordering door verloop van twintig jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waartegen de opeising, zonodig na opzegging door de schuldeiser, op zijn vroegst mogelijk was. Nu er nog geen twintig jaren zijn verstreken na het overlijden van erflaatster is de rechtbank van oordeel dat de vordering nog niet verjaard is.
5.10.
Ook als [gedaagde] wel gevolgd wordt in zijn stelling dat sprake is van een vordering van bepaalde tijd, dan is de rechtbank van oordeel dat het beroep op verjaring niet slaagt. Het had dan namelijk op de weg van [gedaagde] gelegen om te stellen dat deze vorderingen opeisbaar zijn geworden. Dat heeft hij echter niet gedaan. Hij heeft niet gesteld wanneer de
[adres woning]is verkocht en heeft ook niet gesteld wanneer het proces tegen [naam 3] is beëindigd. Gelet hierop kan niet vastgesteld worden dat vijf jaar zijn verstreken na het opeisbaar worden van de vorderingen en dat dus sprake is van verjaring.
5.11.
Nu het beroep op verjaring niet slaagt, staat vast dat [gedaagde] € 100.000,- moet betalen aan de nalatenschap van erflaatster.
Verrekening, dan wel opschorting
5.12.
[gedaagde] heeft een beroep gedaan op verrekening van het bedrag dat hij aan de nalatenschap moet betalen met het aan hem toekomende aandeel in de nalatenschap. Nu echter, gelet op de bewijsopdracht, nog niet vaststaat wat de gehele vordering van de nalatenschap van erflaatster op [gedaagde] is, kan de rechtbank nog geen oordeel geven over het beroep van [gedaagde] om zijn schuld te verrekenen met het aan hem toekomende aandeel in de nalatenschap. Op dit moment staat namelijk nog niet vast dat het erfdeel dat [gedaagde] toekomt zijn schuld zal overstijgen. Ook over het opschortingsverweer kan de rechtbank door de bewijsopdracht nog geen oordeel geven.
Vervolg
5.13.
De zaak wordt verwezen naar de rol van
woensdag 26 februari 2020. [eiseres] kan zich bij akte uitlaten over de vraag of zij bewijs wenst te leveren van haar stelling dat [gedaagde] , naast het al vaststaande bedrag van € 100.000,-, een bedrag van € 52.928,- van erflaatster heeft geleend. Indien [eiseres] dit bewijs schriftelijk wenst te leveren, dan kan zij dit gelijk bij deze akte doen. Als zij dit bewijs echter wenst te leveren door het doen horen van getuigen, dan moet ze bij deze akte de namen en de woonplaatsen van de voor te brengen getuigen opgeven samen met de verhinderdata zoals hieronder bepaald.
5.14.
Voor het geval [eiseres] niet van de gelegenheid tot bewijslevering gebruikt maakt, dan stelt de rechtbank haar in de gelegenheid om bij akte te reageren op het verrekenings- en opschortingsverweer van [gedaagde] . Dit kan zij doen in dezelfde akte tijdens de rolzitting van
woensdag 26 februari 2020. Als namelijk wordt vastgesteld dat de schuld van [gedaagde] aan de nalatenschap € 100.000,- bedraagt, dan zal zijn schuld aan de nalatenschap – gelet op de stukken die [eiseres] heeft overgelegd – lager zijn dat zijn erfdeel. [eiseres] wordt daarom in de gelegenheid gesteld om op het verrekenings- en opschortingsverweer te reageren.
5.15.
In afwachting van de bewijslevering houdt de rechtbank iedere beslissing aan die ziet op de schuld aan de nalatenschap van [gedaagde] .
Roerende zaken
5.16.
[eiseres] heeft gesteld dat [gedaagde] roerende zaken heeft meegenomen uit de woning in Spanje van erflaatster. [gedaagde] heeft dit erkend en heeft ter zitting meegedeeld dat hij de roerende zaken heeft opgeslagen in een loods te Helmond. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] deze roerende zaken aan [eiseres] moet teruggeven. Deze roerende zaken behoren immers tot de nalatenschap van erflaatster, zodat [naam executeur] deze als executeur moet beheren. [gedaagde] kan nog niet op de verdeling vooruitlopen.
5.17.
De rechtbank zal daarom toewijzen dat [gedaagde] de roerende zaken, zoals vermeld in zijn mail van 17 maart 2018, aan [naam executeur] moet afgeven. De rechtbank acht een termijn van veertien dagen na betekening van het vonnis redelijk. Omdat [gedaagde] niet vrijwillig heeft meegewerkt aan het teruggeven van de roerende zaken, zal de gevorderde dwangsom worden toegewezen, met een maximum van € 10.000,-.
Proceskosten
5.18.
Nu nog geen eindvonnis wordt gewezen, wordt de beslissing over de proceskosten aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank:
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis alle roerende zaken, zoals vermeld in zijn e-mail van 17 maart 2018 (welke is gevoegd achter het proces-verbaal van 10 december 2019), aan [eiseres] te overhandigen op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag voor iedere dag dat hij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,-;
verklaart het voorgaande uitvoerbaar bij voorraad;
laat [naam executeur] toe tot het leveren van bewijs, met alle middelen rechtens, van hetgeen onder rechtsoverweging 5.4. is vermeld;
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 26 februari 2020, teneinde [eiseres] in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten of zij dit bewijs wenst te leveren;
bepaalt dat wanneer zij dit bewijs schriftelijk wenst te leveren, zij dit direct bij deze akte kan doen;
bepaalt dat wanneer zij dit bewijs wenst te leveren door het doen horen van getuigen, zij bij deze akte de namen en de woonplaatsen van de voor te brengen getuigen dient op te geven met de verhinderdata van alle betrokkenen in de maanden april tot en met juni 2020;
bepaalt dat wanneer zij dit bewijs niet wenst te leveren, zij bij deze akte – zoals vermeld is in rechtsoverweging 5.14. – mag reageren op het verrekenings- en opschortingsverweer van [gedaagde] ;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2020.
3120