ECLI:NL:RBROT:2020:5661

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
8391355 / VZ VERZ 20-4525
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op bedrijfseconomische gronden met toekenning van transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 juni 2020 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van een werkgever, [verzoekster], tegen een werknemer, [verweerster]. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is gebaseerd op bedrijfseconomische redenen, aangezien de werkzaamheden van de werkgever zijn beëindigd en herplaatsing van de werknemer niet mogelijk is. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de kernactiviteit van [verzoekster] is weggevallen door de verkoop van activa van gelieerde vennootschappen en dat er geen vacatures of arbeidsplaatsen meer beschikbaar zijn binnen de groep. De kantonrechter heeft het verzoek toegewezen en de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 augustus 2020. Tevens is aan [verweerster] een transitievergoeding van € 4.190,26 toegekend, maar een verzoek om een billijke vergoeding is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 16 maart 2020 werd ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 8 juni 2020. De kantonrechter heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat het verzoek tijdig was ingediend. De werkgever heeft aangevoerd dat de beëindiging van de werkzaamheden en het verval van de arbeidsplaats van [verweerster] een redelijke grond vormen voor ontbinding. De kantonrechter heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat er geen herplaatsingsmogelijkheden zijn en dat de arbeidsovereenkomst terecht is ontbonden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8391355 / VZ VERZ 20-4525
uitspraak: 29 juni 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats verzoekster] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. I.D.C.J. van Driel te Vlaardingen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats verweerster] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. H. van de Griend te Oud-Beijerland.
Partijen worden hierna “ [verzoekster] ” en “ [verweerster] ” genoemd.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift, met producties 1 t/m 8, ter griffie ontvangen op 16 maart 2020;
  • de brief van [verzoekster] van 29 mei 2020, met productie 9;
  • het verweerschrift, met producties 1 t/m 24, ter griffie ontvangen op 3 juni 2020;
  • de brief van [verzoekster] van 4 juni 2020, met producties 10 t/m 12;
  • de brief van [verzoekster] van 5 juni 2020, met productie 13;
  • de brief van [verzoekster] van 5 juni 2020, waarin zij verzoekt de producties 1 t/m 24 van [verweerster] buiten beschouwing te laten;
  • de reactie van [verweerster] per e-mail van 5 juni 2020.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 juni 2020. Namens [verzoekster] is verschenen [naam 1] , bijgestaan door mr. I.D.C.J. van Driel. [verweerster] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. H. van de Griend. Partijen hebben ter zitting hun standpunten (nader) toegelicht, waarbij [verzoekster] zich heeft bediend van pleitnotities.
Van hetgeen ter mondelinge behandeling is verhandeld, heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beschikking vervolgens bepaald op heden.

2..De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten.
2.1
[verzoekster] maakt onderdeel uit van een groep van vennootschappen, waarvan [naam bedrijf 1] (hierna: “ [naam bedrijf 1] ”) enig aandeelhouder is (hierna: “de Groep”). De zustervennootschappen van [verzoekster] , waarvan [naam bedrijf 1] de bestuurder is, zijn:
- [naam bedrijf 2] , v.h.o.d.n. [handelsnaam 1] ;
- [naam bedrijf 3] , v.h.o.d.n. [handelsnaam 2] ;
- [naam bedrijf 4] , v.h.o.d.n. [handelsnaam 3] .;
- [naam bedrijf 5] , v.h.o.d.n. [handelsnaam 4] ;
- [naam bedrijf 6] , v.h.o.d.n. [handelsnaam 5] ;
- [naam bedrijf 7] ;
- [naam bedrijf 8] ;
- [naam bedrijf 9]
2.2
[naam 2] (hierna: “ [naam 2] ”) is enig aandeelhouder van [naam bedrijf 10] (hierna: “ [naam bedrijf 10] ”) die op haar beurt enig aandeelhouder is van [naam bedrijf 1] . [naam 2] is tevens enig bestuurder van [verzoekster] en [naam bedrijf 1] .
2.3
[verzoekster] verzorgt de administratie van haar zustervennootschappen, [naam bedrijf 1] en andere aan [naam 2] en [naam bedrijf 10] gelieerde bedrijven.
2.4
[verweerster] , geboren op [geboortedatum verweerster] , is per 12 augustus 2015 in dienst bij [verzoekster] in de functie van Financieel administratief medewerkster. Het salaris bedraagt thans € 2.340,00 bruto per maand exclusief 8% vakantiebijslag.
2.5
Op 14 oktober 2019 heeft de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AvA) van [verzoekster] besloten de directie van [verzoekster] te machtigen om de vennootschap, zodra mogelijk, te liquideren bij gebrek aan baten en activiteiten en om [naam bedrijf 1] te benoemen tot bewaarder van boeken en bescheiden.
2.6
Per 1 november 2019 zijn de activa c.q. de apotheekactiviteiten van zes zustervennootschappen verkocht aan vennootschappen, waarvan de zoon van [naam 2] ,
dhr. [naam 3] (hierna: “ [naam 3] .”) de middellijke aandeelhouder en bestuurder is.
Dit betreft:
- [naam bedrijf 2] , v.h.o.d.n. [handelsnaam 1] ;
- [naam bedrijf 3] , v.h.o.d.n. [handelsnaam 2] ;
- [naam bedrijf 4] , v.h.o.d.n. [handelsnaam 3] .;
- [naam bedrijf 5] , v.h.o.d.n. [handelsnaam 4] ;
- [naam bedrijf 6] , v.h.o.d.n. [handelsnaam 5] en
- [naam bedrijf 7]
2.7
Op 7 november 2019 heeft [verzoekster] met betrekking tot [verweerster] een ontslagaanvraag bij het UWV ingediend op grond van bedrijfseconomische redenen, te weten beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming.
2.8
Bij beslissing van 17 januari 2020 heeft het UWV geweigerd [verzoekster] toestemming te verlenen de arbeidsovereenkomst met [verweerster] op te zeggen. Daartoe heeft het UWV onder meer het volgende overwogen:
“(…)
Nu onduidelijk is gebleven wanneer de bedrijfsactiviteiten definitief worden gestaakt, een einddatum is niet gegeven, en overgang van onderneming niet kan worden uitgesloten, zijn wij van oordeel dat werkgever niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming waardoor de arbeidsplaats van werknemer vervalt.
Eindoordeel
Wij vinden dat er geen redelijke grond voor het ontslag van werknemer is en dat het mogelijk is om werknemer te herplaatsen.
(…)”
2.9
Op 3 maart 2020 is het faillissement uitgesproken van:
- [naam bedrijf 2] , v.h.o.d.n. [handelsnaam 1] ;
- [naam bedrijf 3] , v.h.o.d.n. [handelsnaam 2] ;
- [naam bedrijf 4] , v.h.o.d.n. [handelsnaam 3] .;
- [naam bedrijf 5] , v.h.o.d.n. [handelsnaam 4] ;
- [naam bedrijf 6] , v.h.o.d.n. [handelsnaam 5] ;
- [naam bedrijf 7]
2.1
Op 16 maart 2020 heeft [verzoekster] het personeel, waaronder [verweerster] , naar huis gestuurd vanwege corona.

3..Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1
Het verzoek strekt er – kort gezegd – toe de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden, onder toekenning van een transitievergoeding van ten hoogste € 3.861,00, met veroordeling van [verweerster] in de kosten van de procedure.
3.2
[verzoekster] heeft aan haar verzoek het volgende ten grondslag gelegd.
Primair is het ontbindingsverzoek gestoeld op bedrijfseconomische redenen ex artikel 7:671b jo. 7:669 lid 3 sub a BW. De kernactiviteit van [verzoekster] bestond uit het verzorgen van de administratie voor een aantal aan haar gelieerde ondernemingen. De activa van de gelieerde ondernemingen zijn per 1 november 2019 verkocht, waardoor de kernactiviteit van [verzoekster] alsook haar inkomsten integraal zijn weggevallen.
Gelet op de algehele bedrijfsbeëindiging en het vervallen van alle functies binnen [verzoekster] , ligt herplaatsing van [verweerster] niet in de rede. Van een groep is ook geen sprake meer. Inmiddels zijn 6 zustervennootschappen van [verzoekster] failliet en zijn de werkzaamheden van [verzoekster] volledig gestaakt. De overige vennootschappen zijn houdstermaatschappijen, die geen activiteiten hebben (zoals [naam bedrijf 11] en [naam bedrijf 12] , failliet zijn (zoals [naam bedrijf 13] ) of worden geliquideerd (zoals [naam bedrijf 14] , [naam bedrijf 15] en [naam bedrijf 16] ). In geen van de vennootschappen bestaan vacatures of komen er arbeidsplaatsen beschikbaar.
[verweerster] heeft daadwerkelijk geen werkzaamheden meer, waardoor de arbeidsovereenkomst inhoudsloos is geworden. Zolang er nog een werknemer in loondienst is bij [verzoekster] , kan de vennootschap van [verzoekster] echter niet worden ontbonden.
3.3
Subsidiair verzoekt [verzoekster] ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een verstoorde arbeidsverhouding ex artikel 7:671b jo. 7:669 lid 3 sub g BW.
[verweerster] heeft zich regelmatig, zonder dat zij hiervoor toestemming had, toegang verschaft tot het zakelijke mailaccount en digitale bestanden op de computer van [naam 1] (hierna: “ [naam 1] ”), haar leidinggevende. Dat is een ernstige inbreuk op de privacy van [naam 1] . Daarnaast is [verweerster] , na 16 maart 2020, ondanks de instructie van [verzoekster] niet zonder toestemming naar kantoor te gaan, enkele keren op kantoor geweest zonder medeweten van [verzoekster] en heeft zij daarmee willens en wetens de gezondheid van anderen in gevaar gebracht. Er is sprake van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van [verzoekster] niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te laten voortduren.
3.4
[verzoekster] verzoekt het verweerschrift ingevolge artikel 2.2.6 van het ‘landelijk procesreglement verzoekschriften rechtbank, kanton’ (hierna: “het procesreglement”) en de door [verweerster] overgelegde producties ingevolge artikel 1.4.3 van het procesreglement bij de beoordeling buiten beschouwing te laten, omdat deze niet binnen de daarvoor gegeven termijnen zijn ingediend.

4..Het verweer

4.1
[verweerster] voert verweer en verzoekt primair het ontbindingsverzoek af te wijzen en subsidiair, bij toewijzing van het verzoek, zowel de transitievergoeding als de billijke vergoeding toe te kennen aan [verweerster] , dit alles met veroordeling van [verzoekster] in de kosten van het geding.
4.2
[verweerster] stelt zich op het standpunt dat er geen noodzaak is tot verval van haar arbeidsplaats bij [verzoekster] . De apothekersactiviteiten zijn verkocht aan [naam 3] ., die daarvoor speciaal eigen vennootschappen heeft opgericht, waaronder [naam bedrijf 17] (hierna: “ [naam bedrijf 17] ”). De bedrijfsactiviteiten van [verzoekster] zijn nog niet gestopt en zijn, waar nodig, overgegaan naar [naam bedrijf 17] . [naam 2] is bovendien nog steeds in juridische en praktische zin betrokken bij [verzoekster] en [naam bedrijf 17] .
4.3
[verzoekster] heeft geen inspanningen verricht om [verweerster] te herplaatsen, noch is aan haar scholing of een outplacementtraject aangeboden. Dat mag wel van [verzoekster] worden verwacht, nu [naam 2] eigenaar c.q. bestuurder is van een groot aantal ondernemingen. Ook na liquidatie of faillissementen van een aantal vennootschappen is dat nog steeds het geval.
4.4
Van een verstoorde arbeidsverhouding is geen sprake. [verweerster] heeft altijd toegang gehad tot de zakelijke mailaccounts. Daarbij komt dat zij in die zin ook een vertrouwelijke functie heeft en er in al die jaren nooit is gebleken van oneigenlijk gebruik van gegevens. [verzoekster] gebruikt de verstoorde arbeidsverhouding alleen om een fictieve onwerkbare situatie te creëren.
4.5
[verweerster] maakt aanspraak op een billijke vergoeding. [verzoekster] heeft haar schade berokkend door haar al die maanden in het ongewisse te laten omtrent het einde van haar dienstverband. [verzoekster] heeft zelf een onwerkbare situatie gecreëerd door [verweerster] de toegang tot alle gebruikelijke accounts en systemen te ontzeggen, door haar van de ene op de andere dag naar huis te sturen zonder concrete toelichting en door haar af te doen als een soort “frauduleuze medewerkster”. Vóór die tijd stonden partijen op goede voet met elkaar.

5..De beoordeling

Ontvankelijkheid

5.1
Het UWV heeft bij beslissing van 17 januari 2020 geweigerd toestemming te geven voor de door [verzoekster] aangevraagde ontslagvergunning op grond van bedrijfseconomische omstandigheden. Ingevolge artikel 7:686a lid 4 sub d BW is de werkgever in dat geval bevoegd om binnen twee maanden na de dag waarop de toestemming is geweigerd een verzoekschrift bij de kantonrechter in te dienen tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671b lid 1 sub b BW. [verzoekster] heeft dit verzoek, dat op 16 maart 2020 per fax ter griffie is ontvangen, tijdig ingediend en is derhalve ontvankelijk.
Het verweerschrift met producties van [verweerster]
5.2
Het verzoek van [verzoekster] om het verweerschrift en de door [verweerster] overgelegde producties bij de beoordeling buiten beschouwing te laten, wordt afgewezen.
5.3
Artikel 1.4.3 van het procesreglement, waar [verzoekster] een beroep op doet, geldt voor verzoeken in het algemeen. Voor bepaalde verzoeken gelden er bijzondere regels. Ten aanzien van verzoeken op grond van artikel 7:686a BW, zoals hier aan de orde, geldt voor het indienen van een verweerschrift en nadere stukken artikelen 2.2.6. en 2.2.7. van het procesreglement (als bijzondere regeling). Uit deze artikelen vloeit voort dat een verweerschrift uiterlijk 10 dagen en nadere stukken uiterlijk 5 dagen vóór de dag van de mondelinge behandeling moeten worden ingediend en dat stukken, die niet tijdig zijn ingediend, door de kantonrechter buiten beschouwing kunnen worden gelaten.
5.4
Hoewel het verweerschrift na de gegeven termijn is ingediend, ziet de kantonrechter geen aanleiding dit stuk terzijde te stellen, nu niet gebleken is dat [verzoekster] door de late indiening van het verweerschrift in haar belang om behoorlijk verweer te voeren, is geschaad. Dat klemt temeer nu het verweerschrift in grote lijnen overeenstemt met het verweer van [verweerster] in de procedure bij het UWV, zodat de inhoud daarvan (grotendeels) reeds bekend mag worden verondersteld bij [verzoekster] . De producties van [verweerster] , die overigens ook voor het overgrote deel bekend zijn bij [verzoekster] , zijn tijdig ingediend en zullen, voor zover relevant, bij de beoordeling worden betrokken.
Juridisch kader
5.5
In artikel 7:671b lid 2 BW kan de kantonrechter het ontbindingsverzoek van de werkgever slechts toewijzen indien aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 7:669 BW, is voldaan en er geen opzegverboden als bedoeld in artikel 7:670 BW of met deze opzegverboden naar aard en strekking vergelijkbare opzegverboden in een ander wettelijk voorschrift gelden.
5.6
Uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. In dit geval moet worden getoetst of sprake is van het vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van de beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming of het, over een toekomstige periode van ten minste 26 weken bezien, noodzakelijkerwijs vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering (artikel 7:669 lid 3 sub a BW).
5.7
Voor de toepassing van de redelijke grond ‘verval van arbeidsplaatsen vanwege bedrijfseconomische omstandigheden’ zijn bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (Stcrt 2015/12685, hierna: “Ontslagregeling”) nadere regels gesteld, waaraan het ontbindingsverzoek moet worden getoetst (HR 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1212,
Verzoekster/ANWB, r.o. 3.3.3).
5.8
De beoordeling van de kantonrechter geldt niet als een beoordeling in hoger beroep van de beslissing van het UWV. Het gaat om een zelfstandig te beoordelen verzoek, waarbij ook nieuwe feiten en omstandigheden kunnen worden betrokken.
Primaire grondslag: beëindiging van de werkzaamheden binnen [verzoekster]
5.9
In geschil is de vraag of er sprake is van een algehele beëindiging van de activiteiten binnen [verzoekster] .
5.1
Een werkgever heeft in principe de vrijheid om zijn bedrijf te sluiten als hem dat gegeven de omstandigheden juist voorkomt. Wel zal hij de beweegredenen uiteen moeten kunnen zetten. In dat kader heeft [verzoekster] aangevoerd dat [naam 2] thans 73 jaar is en met ondernemen wenst te stoppen. Om die reden is [naam 2] overgegaan tot het verkopen en liquideren van een groot aantal ondernemingen. [naam 2] heeft verder verklaard dat hij geen activiteiten heeft ondernomen om [verzoekster] (gedeeltelijk) te laten overnemen, omdat de overheadkosten van [verzoekster] aanzienlijk zijn en de koper van de apothekersactiviteiten geen behoefte heeft aan de werkzaamheden die door [verzoekster] worden verricht.
Deze beweegreden komt de kantonrechter niet onbegrijpelijk of onredelijk voor.
5.11
Niet in geschil is dat binnen de Groep de activa van 6 vennootschappen zijn verkocht en dat van 2 andere werkmaatschappijen ( [naam bedrijf 9] en [naam bedrijf 8] ) de apothekersactiviteiten al in een eerder stadium (in 2011 respectievelijk 2017) waren verkocht aan een derde, zodat deze werkmaatschappijen niet meer actief zijn. Inmiddels is gebleken dat 6 zustervennootschappen failliet zijn verklaard (zie 2.9) en dat de overige zustermaatschappijen worden geliquideerd.
Uit het door [verzoekster] overgelegde organogram blijkt verder dat [naam 2] , naast zijn (indirecte) aandeelhouderschap in de Groep, tevens direct of indirect (via [naam bedrijf 10] ) aandelen houdt in andere vennootschappen. Ook voor deze gelieerde ondernemingen voert [verzoekster] administratieve werkzaamheden uit. Daarvan heeft [verzoekster] onweersproken gesteld dat deze vennootschappen houdstermaatschappijen zijn die geen activiteiten hebben (zoals [naam bedrijf 11] en [naam bedrijf 12] , failliet zijn (zoals [naam bedrijf 13] , die op 20 mei 2020 failliet is verklaard) of worden geliquideerd (zoals [naam bedrijf 14] , [naam bedrijf 15] en [naam bedrijf 16] ). Daarmee is voldoende gebleken dat er thans geen of nauwelijks activiteiten meer zijn in de vennootschappen waarvoor [verzoekster] doorgaans werkzaamheden uitvoert en dus ook dat de kernactiviteit van [verzoekster] is weggevallen.
5.12
[verweerster] is thans de enige medewerker in loondienst bij [verzoekster] . De huur van het pand waarin [verzoekster] is gevestigd, is door [verzoekster] per e-mail van 26 mei 2020 opgezegd tegen 1 juli 2020. Hoewel niet duidelijk is wanneer de huurovereenkomst precies afloopt, omdat een bevestiging van die opzegging door de verhuurder ontbreekt, kan uit de antwoordmail van de verhuurder worden opgemaakt dat de verhuurder geen bezwaar heeft tegen een opzegging van de huurovereenkomst per e-mail. Nu in de huurovereenkomst is bepaald dat [verzoekster] de huurovereenkomst kan opzeggen met een opzegtermijn van 2 maanden en [naam bedrijf 17] op hetzelfde adres als [verzoekster] is gevestigd, is voldoende aannemelijk dat de huurovereenkomst met [verzoekster] op korte termijn zal aflopen, waarna [naam bedrijf 17] de nieuwe huurder wordt.
5.13
Het verweer van [verweerster] dat er vanaf november 2019 nog steeds administratieve handelingen werden verricht door [verzoekster] ten behoeve van de apotheken, sluit de door [verzoekster] gestelde bedrijfsbeëindiging niet uit. [verzoekster] heeft aangevoerd dat na de overdracht van de activa de administratie van de overgedragen vennootschappen nog moest worden afgerond en afgesloten. Aangezien de vennootschappen nog bestonden, liepen bepaalde kosten, waaronder verzekeringskosten, nog door, hetgeen niet vreemd is. De werkzaamheden die toen (nog) moesten worden verricht door [verzoekster] zagen op de financiële afwikkeling ten behoeve van de liquidatie van de vennootschappen, waarvan sommige vennootschappen echter eindigden in een faillissement. Verder heeft [verzoekster] ter zitting aangevoerd dat er niet zo nauw is genomen met de termijnen, omdat het een transactie was tussen vader en zoon, zodat sommige abonnementen pas later zijn opgezegd. Deze verklaring komt de kantonrechter niet onaannemelijk voor. Sommige abonnementen, waaronder de autolease-overeenkomsten, zijn overgezet op naam van [naam bedrijf 17] .
Ter zitting heeft [verweerster] bovendien verklaard dat haar werkzaamheden vanaf november 2019 afliepen. Nadat zij in maart 2020 naar huis was gestuurd vanwege corona, heeft zij nauwelijks nog werkzaamheden verricht.
5.14
Voor zover [verweerster] bedoelt te stellen dat er sprake is geweest van een overgang van onderneming – in welk geval de arbeidsovereenkomst van [verweerster] volgens haar van rechtswege is overgegaan op [naam bedrijf 17] en [verzoekster] geen belang meer heeft bij haar ontbindingsverzoek – doordat de ondernemingsactiviteiten van [verzoekster] zijn overgegaan naar [naam bedrijf 17] , wordt zij niet gevolgd in die redenering. Nog daargelaten dat tussen [verzoekster] en [naam bedrijf 17] geen enkele (koop)overeenkomst tot stand is gekomen, is niet gebleken dat de ondernemingsactiviteiten van [verzoekster] feitelijk door [naam bedrijf 17] zijn overgenomen. De enkele omstandigheid dat bepaalde abonnementen die aanvankelijk op naam van [verzoekster] stonden, zijn overgezet naar [naam bedrijf 17] , is daarvoor onvoldoende.
Uit de omschreven activiteit van [naam bedrijf 17] in het handelsregister, zijnde
“het treffen van voorbereidende werkzaamheden met betrekking tot de exploitatie van een apotheek”, kan niet worden opgemaakt dat de kernactiviteit van [naam bedrijf 17] zich richt op administratieve werkzaamheden, zoals aan de orde bij [verzoekster] . Verder blijkt uit de door [verweerster] overgelegde verzamelloonstaat van [verzoekster] en [naam bedrijf 17] dat er bij de ondernemingen andere soorten werknemers in dienst zijn. Alleen de quality manager en algemeen manager van [verzoekster] zijn overgestapt naar [naam bedrijf 17] . Anders dan [verzoekster] , heeft [naam bedrijf 17] bezorgers en apothekersassistenten in loondienst en is er geen administratief medewerker werkzaam.
[verweerster] heeft nog verwezen naar e-mailcorrespondentie van 10 december 2019 tussen [naam 1] , [naam 3] . en de accountant, waarin [naam 3] . interesse toont in het aanbod van de accountant om een nieuwe werkneemster aan te trekken ter vervanging van de huidige administratrices. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat dit aanbod betrekking had op [naam bedrijf 17] of de nieuwe apotheken. Ter zitting heeft [verzoekster] verklaard dat deze correspondentie betrekking had op een ander bedrijf van [naam 3] . dat zich richt op klinisch onderzoek op Europees niveau en dus niets te maken had met de onderhavige kwestie. [verweerster] heeft deze verklaring onvoldoende bestreden.
5.15
Op basis van het voorgaande is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast komen te staan dat de werkzaamheden van [verzoekster] zijn beëindigd.
Herplaatsing van [verweerster]
5.16
In artikel 9 lid 2 Ontslagregeling is bepaald dat, indien de onderneming van de werkgever deel uitmaakt van een groep, bij de beoordeling of een passende functie beschikbaar is mede arbeidsplaatsen in andere tot deze groep behorende ondernemingen worden betrokken. Onder een groep wordt verstaan een economische eenheid waarin rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch zijn verbonden (artikel 2:24b BW).
5.17
[verweerster] heeft niet gesteld dat er sprake is van herplaatsingsmogelijkheden binnen de Groep (waaronder [verzoekster] ) of bij overige vennootschappen van [naam 2] waar [verzoekster] werkzaamheden voor heeft verricht. Noch is aannemelijk dat die mogelijkheden er zijn, nu de activiteiten binnen [verzoekster] zijn beëindigd en de overige vennootschappen failliet zijn of worden geliquideerd. In dat geval is het aanbieden van scholing of outplacement niet aan de orde. Anders dan [verweerster] meent, reikt de inspanningsverplichting van [verzoekster] tot herplaatsing van [verweerster] niet verder dan dat. De apothekersactiviteiten zijn verkocht en worden nu uitgeoefend binnen een groep van vennootschappen waarvan [naam bedrijf 18] (hierna: “ [naam bedrijf 18] ”) enig aandeelhouder en bestuurder is. Onder [naam bedrijf 18] vormen deze vennootschappen een groep in de zin van artikel 2:24b BW. [naam 3] . is directeur van [naam bedrijf 18] . Ongeacht de vraag of [naam 2] in juridische of praktische zin nog betrokken is bij de groep van [naam bedrijf 18] , geldt dat de onderneming van [verzoekster] niet organisatorisch verbonden is met [naam bedrijf 18] en haar dochterondernemingen en dus niet tot die groep behoort. Dat brengt met zich dat de groep van [naam bedrijf 18] niet hoeft te worden betrokken bij de beoordeling of er een passende functie beschikbaar is voor [verweerster] .
5.18
Aldus zijn er geen herplaatsingsmogelijkheden voor [verweerster] .
Conclusie
5.19
Nu sprake is van een redelijke grond in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub a BW, herplaatsing niet mogelijk is en er geen opzegverbod is dat aan een ontbinding in de weg staat, zal het ontbindingsverzoek op de a-grond worden toegewezen. De subsidiaire grondslag van [verzoekster] (de g-grond) behoeft daarom geen bespreking meer.
5.2
De arbeidsovereenkomst zal met toepassing van artikel 7:671b lid 9 aanhef en sub a BW worden ontbonden met ingang van 1 augustus 2020.
5.21
[verzoekster] is aan [verweerster] de transitievergoeding in de zin van artikel 7:673 lid 2 BW verschuldigd. Gelet op de ontbindingsdatum van 1 augustus 2020 en het tussen partijen vaststaande salaris van € 2.340,00 bruto per maand exclusief 8% vakantiebijslag, wordt de aan [verweerster] ten laste van [verzoekster] toe te kennen transitievergoeding berekend op € 4.190,26 bruto. Dat het toe te kennen bedrag hoger uitvalt dan het door [verzoekster] berekende bedrag, komt omdat [verzoekster] nog uitging van een ontbindingsdatum van 1 mei 2020.
5.22
Voor toekenning van een billijke vergoeding ziet de kantonrechter geen grond.
Het ontbindingsverzoek wordt immers toegewezen op basis van een voldragen a-grond. Hoewel, blijkens de processtukken en de houding van partijen ter zitting, inmiddels duidelijk is dat de arbeidsverhouding tussen partijen is verstoord, kan niet worden gezegd dat die verstoring overwegend te wijten is aan de ene dan wel de andere partij, laat staan dat er sprake is van een ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van [verzoekster] .
5.23
Omdat aan de ontbinding geen billijke vergoeding wordt verbonden en door [verzoekster] niet is verzocht om een voorwaardelijke beslissing, zal [verzoekster] geen termijn worden geboden het verzoek in te trekken zoals bedoeld in artikel 7:686a lid 6 BW
(HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1812,
Verzoeker/BAM, r.o. 3.3.3 en 3.4.2).
5.24
Gelet op de aard van de procedure, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt.

6..De beslissing

De kantonrechter:
- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 augustus 2020;
- kent aan [verweerster] ten laste van [verzoekster] een transitievergoeding toe ter grootte van
€ 4.190,26 bruto en veroordeelt [verzoekster] het netto-equivalent van die vergoeding uiterlijk op 1 september 2020 aan [verweerster] te betalen;
- bepaalt dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt;
- wijst af het méér of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.I. Mentink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
775