ECLI:NL:RBROT:2020:5656

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
8298611 CV EXPL 20-4008
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak met ontbinding en ontruiming wegens huurachterstand

In deze huurzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Woonstad Rotterdam en een gedaagde. De eiseres, Woonstad, had de gedaagde aangesproken op een huurachterstand van € 3.586,77, die op 4 maart 2020 was voldaan. De procedure begon met een dagvaarding op 21 januari 2020, waarin Woonstad ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde eiste. Tijdens de procedure heeft Woonstad haar eis verminderd en geen ontbinding en ontruiming meer gevorderd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand inmiddels was voldaan en dat er geen rechtens te respecteren belang meer was bij de vordering tot betaling van de huurpenningen vanaf februari 2020. De vordering tot betaling van wettelijke rente over de huurachterstand tot de dag van algehele voldoening is toegewezen, evenals de proceskosten, die op € 601,96 aan verschotten en € 420,- aan salaris voor de gemachtigde zijn vastgesteld. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld in de proceskosten en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8298611 CV EXPL 20-4008
uitspraak: 26 juni 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonstad Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 21 januari 2020,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V. te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
in het geding verschenen bij haar broer, de heer [naam persoon] .
Partijen worden hierna aangeduid als “Woonstad” respectievelijk “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
 de dagvaarding, met productie;
 de conclusie van antwoord, met producties;
 de conclusie van repliek tevens vermindering van eis, met productie;
 de conclusie van dupliek, met producties;
 de akte uitlating producties van de zijde van Woonstad.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Woonstad verhuurt aan [gedaagde] de woning gelegen aan de [adres] te Rotterdam (hierna: het gehuurde), tegen een telkens bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs van € 562,70 per maand.
2.2
[gedaagde] heeft, berekend tot en met de maand januari 2020, een huurachterstand doen ontstaan van € 3.586,77.
2.3
De in 2.2 bedoelde huurachterstand is op 4 maart 2020 betaald.
2.4
Berekend tot en met de maand mei 2020 is sprake van een voorstand van € 562,70.

3..Het geschil

3.1
Woonstad heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat de onder 2.1 bedoelde huurovereenkomst wordt ontbonden en dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde, alsmede tot betaling aan haar van € 3.587,36, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) over € 3.586,77 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, alsmede tot betaling van de nog te vervallen huurtermijnen vanaf de maand februari 2020 tot aan de datum van ontbinding van de huurovereenkomst en als schadevergoeding wegens huurderving na de ontbinding een bedrag van € 562,70 of zoveel hoger als bij een wettelijke huurverhoging zou zijn toegelaten per maand (of een gedeelte daarvan) dat [gedaagde] het gehuurde na ontbinding in gebruik houdt, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, waaronder een bedrag aan salaris voor de gemachtigde van Woonstad.
Bij conclusie van repliek heeft Woonstad haar eis verminderd in die zin dat zij niet langer ontbinding en ontruiming vordert.
3.2
Aan haar vordering heeft Woonstad - samengevat en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat [gedaagde] ondanks aanmaning in gebreke is gebleven met de tijdige en volledige betaling van de huur. Als gevolg hiervan is [gedaagde] naast de huurachterstand de wettelijke rente daarover verschuldigd geworden, door Woonstad tot aan de dag van de dagvaarding berekend op € 0,59. De huurachterstand is na de dagvaarding voldaan, maar dat neemt niet weg dat Woonstad [gedaagde] gerechtvaardigd in rechte heeft betrokken. De proceskosten dienen dan ook voor rekening van [gedaagde] te komen. Woonstad wenst de huidige voorstand van € 562,70 te verrekenen met de proceskosten.
3.3
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. Er is een betalingsregeling aangeboden maar die is niet gehonoreerd. De huurachterstand is inmiddels ingelopen, zodat onduidelijk is waarom Woonstad verrekening wil toepassen. Ondanks betaling van de achterstand en lopende huur, waaronder mei 2020, eist Woonstad ontruiming. [gedaagde] vindt dit onbegrijpelijk en verzoekt de kantonrechter de vordering van Woonstad af te wijzen.
3.4
Op hetgeen verder nog is aangevoerd wordt, voor zover voor de uitkomst van de procedure van belang, hierna teruggekomen.

4..De beoordeling

4.1
De kantonrechter stelt voorop dat, anders dan [gedaagde] meent, Woonstad niet langer ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vordert. Wat [gedaagde] hierover heeft gesteld kan daarom onbesproken blijven. Ook de aan de ontbinding gekoppelde vordering tot betaling van € 562,70 per maand aan schadevergoeding wegens huurderving na ontbinding van de huurovereenkomst behoeft derhalve geen beoordeling meer.
4.2
Voor zover Woonstad bedoeld heeft haar vordering tot betaling van € 3.586,77 ter zake van de huurachterstand te handhaven (zij heeft haar eis op dit punt immers niet verminderd), geldt dat deze wordt afgewezen omdat de grond is komen te vervallen. De achterstand is immers voldaan. Uit de stellingen van partijen volgt voorts dat de lopende huur is betaald. Niet gesteld of gebleken is dat er redelijke gronden zijn om te betwijfelen dat [gedaagde] in de toekomst aan haar verplichting ter zake uit hoofde van de huurovereenkomst zal voldoen. Gelet hierop heeft Woonstad naar het oordeel van de kantonrechter thans geen rechtens te respecteren belang bij toewijzing van haar vordering tot betaling van de huurpenningen vanaf februari 2020. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
4.3
De vordering tot toewijzing van de wettelijke rente over de huurachterstand tot de dag der algehele voldoening is niet betwist. Deze vordering is op de wet gegrond en zal worden toegewezen. Dat betekent dat over de periode tot de dag van de dagvaarding een bedrag van € 0,59 aan wettelijke rente zal worden toegewezen (zoals door Woonstad onbetwist gesteld) en voorts de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 3.586,77 vanaf de dag van de dagvaarding (21 januari 2020) tot de dag van algehele voldoening (4 maart 2020).
4.4
Ten aanzien van de proceskosten wordt het volgende overwogen. In de eerste plaats is van belang dat ingevolge artikel 237 van het Wetboek van Rechtsvordering de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, in de kosten wordt veroordeeld. Verder is van belang dat Woonstad [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter niet nodeloos in rechte heeft betrokken. Tussen partijen is immers niet in geschil dat ten tijde van de dagvaarding en de eerste zittingsdag op 12 februari 2020 sprake was van een huurachterstand van € 3.586,77 en dat Woonstad, zoals zij onbetwist heeft gesteld, ondanks aanmaning en aanzegging van kostenverhogende incassomaatregelen geen betaling heeft kunnen krijgen van dit bedrag.
4.5
Een en ander leidt tot het oordeel dat [gedaagde] , die in dit vonnis als de in het ongelijk gestelde partij moet worden aangemerkt, in de kosten zal worden veroordeeld. De enkele omstandigheid dat de huurachterstand inmiddels is betaald maakt dit, gelet op het hiervoor in 4.4 weergegeven toetsingskader, niet anders. Dat geldt ook voor de stelling dat namens [gedaagde] een betalingsregeling is aangeboden. Een schuldeiser is immers gelet op het bepaald in artikel 6:29 BW niet verplicht met een regeling akkoord te gaan. Ook de door [gedaagde] gestelde oorzaken van de achterstand (belastingproblematiek en derden) leiden niet tot een ander oordeel nu deze, hoe vervelend ook, voor risico van [gedaagde] komen.
4.6
Gelet op het voorgaande wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonstad worden vastgesteld op € 601,96 aan verschotten (€ 102,96 aan dagvaardingskosten en € 499,- aan griffierecht) en € 420,- aan salaris voor de gemachtigde van Woonstad (2 punten à € 210,- per punt).
4.7
Het bedrag dat [gedaagde] gelet op dit vonnis aan proceskosten aan Woonstad moet voldoen is hoger dan eerdergenoemde voorstand. Nu Woonstad heeft aangekondigd de voorstand te willen verrekenen met de proceskosten, geeft de kantonrechter [gedaagde] in overweging zich op korte termijn na ontvangst van dit vonnis tot de gemachtigde van Woonstad te wenden, om te proberen een passende betalingsregeling overeen te komen met betrekking tot het restant verschuldigde.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonstad tegen kwijting te betalen € 0,59 aan wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 3.586,77 vanaf 21 januari 2020 tot 4 maart 2020;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonstad vastgesteld op € 601,96 aan verschotten en € 420,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44478/145