ECLI:NL:RBROT:2020:5624

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juni 2020
Publicatiedatum
26 juni 2020
Zaaknummer
C/10/596401 / JE RK 20-1322
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de coronamaatregelen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 juni 2020 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had op 11 mei 2020 een verzoek ingediend tot ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, evenals een machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft de zaak behandeld zonder fysieke zitting, vanwege de coronamaatregelen, en de betrokkenen zijn telefonisch gehoord.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door een onrustige en instabiele opvoedingssituatie. De vader, die het ouderlijk gezag uitoefent, is overbelast en kan niet voldoen aan de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen. De moeder heeft ook moeite om een veilige en stabiele thuissituatie te bieden. De kinderrechter oordeelt dat hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende is en dat betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk is.

De kinderrechter heeft besloten om de minderjarigen onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, met als doel stabiliteit en zorg voor de kinderen te waarborgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en kan binnen drie maanden na de uitspraak in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/596401 / JE RK 20-1322
datum uitspraak: 12 juni 2020

beschikking ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2005 te [geboorteplaats minderjarige 1] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,

[naam minderjarige 2] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2009 te [geboorteplaats minderjarige 2] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 11 mei 2020, ingekomen bij de griffie op 13 mei 2020.
Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het Covid 19-(corona)virus tegen te gaan, zoals dat op 16 maart 2020 op
www.rechtspraak.nlis gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden. De partijen zijn in de gelegenheid gesteld om door de kinderrechter telefonisch gehoord te worden.
Op 12 juni 2020 heeft de kinderrechter, in aanwezigheid van de griffier, [voornaam minderjarige 1] afzonderlijk telefonisch gehoord en vervolgens in een groepsgesprek telefonisch gehoord:
- de vader, samen met zijn partner mw. [naam partner] ,
- de moeder, mw. [naam moeder] , als informant,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 2] .
De kinderrechter is van oordeel dat deze manier van horen – gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden – op dit moment voldoende is om tot een goed oordeel te komen en een beslissing te kunnen nemen, zonder verdere mondelinge behandeling.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de vader.

Het verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verzocht voor de duur van twaalf maanden. Tevens wordt een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verzocht voor de duur van twaalf maanden.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gewijzigd in die zin dat een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg wordt verzocht. De GI heeft het verzoek als volgt toegelicht. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben op veel verschillende plekken gewoond. [voornaam minderjarige 2] is na een escalatie bij de moeder op 10 juni 2020 in een pleeggezin geplaatst. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] laten zorgelijk gedrag zien. Er zijn ten aanzien van [voornaam minderjarige 1] zorgen over zijn sociale ontwikkeling. Hij heeft moeite om zijn emoties op een adequate wijze te reguleren. [voornaam minderjarige 1] is in aanraking gekomen met justitie en ook op school bestaan er zorgen over het gedrag van [voornaam minderjarige 1] . Er zijn docenten die door de dreigende houding van [voornaam minderjarige 1] geen les meer aan hem willen geven. [voornaam minderjarige 2] wordt gezien als een kwetsbaar meisje, die ook moeite heeft met haar emoties op een adequate wijze te reguleren. [voornaam minderjarige 2] heeft moeite om grenzen en gezag te accepteren. Daarnaast bestaan er zorgen over de emotionele gesteldheid van [voornaam minderjarige 2] . [voornaam minderjarige 2] heeft aangegeven zelfmoordgedachten te hebben gehad en heeft moeite met sociale contacten.

De standpunten

De GI heeft zich ter zitting aangesloten bij het verzoek van de Raad. [voornaam minderjarige 2] heeft in een korte tijd veel wisselingen meegemaakt waarbij de ouders onvoldoende in staat zijn geweest om stabiliteit voor haar te kunnen waarborgen. De vader lijkt op dit moment niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te kunnen dragen. De vader kan vanwege zijn werk niet de zorg aan de kinderen bieden die zij nodig hebben. Ook de moeder blijkt onvoldoende in staat te zijn op de opvoedersrol op zich te nemen. De moeder heeft moeite met het stellen van grenzen, wat soms tot heftige escalaties leidt. Het is belangrijk dat er voor [voornaam minderjarige 2] stabiliteit komt om zo toe te komen aan haar eigen ontwikkelingstaken. Voor [voornaam minderjarige 1] is het belangrijk dat er zicht komt op zijn specifieke zorgvraag, zodat de juiste vorm van hulpverlening ingezet kan worden.
De vader is het eens met het verzoek. Vanwege zijn werkverplichtingen is de vader niet in staat om [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] de hulp te geven die zij nodig hebben. De moeder heeft geprobeerd om de vader hierin te steunen, maar dit is niet gelukt.
De moeder is het eens met de ondertoezichtstelling, maar verzet zich tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder heeft aangegeven dat een uithuisplaatsing van de kinderen niet nodig was geweest als de moeder hulpverlening had gekregen. Sinds de kinderen weer naar de moeder gaan is er geen hulpverlening langs geweest.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en hetgeen de partijen telefonisch naar voren hebben gebracht, is gebleken dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Er zijn zorgen over het gedrag en de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. De kinderen groeien al lange tijd op in een onrustige en instabiele opvoedingssituatie. De vader wordt overbelast door de opvoeding van de kinderen en het lukt hem niet om tegemoet te komen aan de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen. Ook de moeder lukt het onvoldoende om een veilige en stabiele thuissituatie voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te creëren. Hoewel de ouders bereid zijn en hun best doen om voor de kinderen te zorgen, blijkt hulpverlening in het vrijwillig kader ontoereikend. De kinderrechter is daarom van oordeel dat betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk is. Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat een uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] noodzakelijk is om helderheid te geven over de verblijfplaats van de kinderen en om te garanderen dat de noodzakelijke hulp wordt ingezet.
Het is van belang dat er in de komende periode rust en stabiliteit voor de kinderen wordt gecreëerd en dat het toekomstperspectief van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] duidelijk wordt.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] daarom
onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden. Ook is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW. De kinderrechter zal daarom ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verlenen voor de duur van twaalf maanden.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, met ingang van 12 juni 2020 tot 12 juni 2021;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, met ingang van 12 juni 2020 tot 12 juni 2021;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 12 juni tot 12 juni 2021;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Siemons, kinderrechter, in tegenwoordigheid van I.E. Teunissen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 23 juni 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.