ECLI:NL:RBROT:2020:5604

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
26 juni 2020
Zaaknummer
7049650 CV EXPL 18-27854
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en zorgplicht van Dexia in relatie tot eigen schuld en financiële lasten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de kantonrechter op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk, en Dexia Nederland B.V., vertegenwoordigd door mr. J.R. van Staveren. De eiser vorderde onder andere een verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en dat er sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last. De eiser had in 2000 een aandelenleaseovereenkomst met Dexia gesloten en stelde dat Dexia haar zorgplicht had geschonden door onvoldoende te waarschuwen voor het risico van een restschuld en niet adequaat onderzoek te doen naar zijn financiële situatie. Dexia erkende dat zij onrechtmatig had gehandeld, maar voerde aan dat de schade mede het gevolg was van de eigen schuld van de eiser. In reconventie vorderde Dexia onder andere een verklaring dat de overeenkomst rechtsgeldig was en dat de eiser geen recht had op verdere schadevergoeding. De kantonrechter oordeelde dat Dexia haar zorgplicht had geschonden, maar dat er ook sprake was van eigen schuld aan de zijde van de eiser. De rechter stelde de eiser in de gelegenheid om bewijs te leveren van zijn maandelijkse verplichtingen aan zijn vader in het kader van een lening. De zaak werd aangehouden voor verdere bewijslevering.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7049650 CV EXPL 18-27854
uitspraak: 19 juni 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. J.R. van Staveren.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘ Dexia ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding;
de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie;
de conclusie van repliek tevens conclusie van antwoord in reconventie;
de conclusie van dupliek tevens conclusie van repliek in reconventie;
de conclusie van dupliek in reconventie;
de overgelegde producties.
Het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2
[eiser] en zijn vader hebben op 20 november 1999 het volgende op schrift gesteld en ondertekend:
“Geleend aan [eiser] een bedrag ad.
Fl. 3.000,- (drieduizend gulden)
ten behoeve van de aanschaf van een auto.
Bovengenoemd bedrag zal worden afgelost in 20 termijnen van elk fl. 150.- (eenhonderdvijftig gulden), ingaande per 1 januari 2000. (…)”
2.3
[eiser] heeft op 17 oktober 2000 een aandelenleaseovereenkomst gesloten met Dexia . In het kader van die overeenkomst heeft [eiser] € 4.084,20 aan Dexia betaald alsmede € 2.647,06 aan restschuld. [eiser] woonde op het moment van het aangaan van de overeenkomst bij zijn moeder. Hij betaalde maandelijks een bedrag van € 250,- aan kostgeld.

3..Het geschil

In conventie

3.1
[eiser] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat Dexia jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld en/of dat zij jegens [eiser] toerekenbaar is tekortgeschoten, althans haar zorgplicht heeft geschonden jegens [eiser] ;
II. voor recht te verklaren dat er ten aanzien van de litigieuze overeenkomsten sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last conform het zogenaamde Hofmodel;
III. Dexia te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen al hetgeen [eiser] aan Dexia ingevolge de litigieuze overeenkomst heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf de dag van de door [eiser] gedane betalingen tot aan de dag van algehele voldoening;
IV. Dexia te veroordelen om aan [eiser] te vergoeden de volledige door [eiser] verschuldigde buitengerechtelijke kosten, althans subsidiair de buitengerechtelijke kosten vast te stellen conform Rapport Voorwerk II;
V. Dexia te veroordelen in de proceskosten.
3.2
Aan de vordering legt [eiser] het volgende ten grondslag. Dexia heeft bij het aangaan van de overeenkomst niet voldaan aan haar zorgplicht. Zij heeft onvoldoende gewaarschuwd voor het risico van een restschuld en zij heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de financiële positie van [eiser] teneinde te kunnen vaststellen of [eiser] de lasten uit de overeenkomst kon betalen. De overeenkomst leverde voor [eiser] een onaanvaardbaar zware financiële last op. Dexia heeft daarom onrechtmatig tegenover [eiser] gehandeld en is gehouden de door [eiser] geleden schade te vergoeden.
3.3
Dexia weerspreekt niet dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Zij voert als verweer dat de schade mede is veroorzaakt door de eigen schuld van [eiser] als bedoeld in artikel 6:101 BW. Dexia betwist dat sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last. De schade bestaande uit de restschuld dient daarom overeenkomstig de zogenaamde hof-formule voor 1/3e deel door [eiser] zelf te worden gedragen.
In reconventie
3.4
Dexia vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat de overeenkomst met nummer 76083499 rechtsgeldig tot stand gekomen is, niet is vernietigd en niet blootstaat aan vernietiging op enige grond waarop van de zijde van [verweerder] een beroep kan worden gedaan;
II. Dexia te veroordelen om aan [verweerder] te betalen een bedrag van maximaal € 1.719,33, vermeerderd met de wettelijke rente tot de dag van algehele voldoening;
III. voor recht te verklaren dat [verweerder] met betrekking tot de overeenkomst met nummer 76083499 niet werd blootgesteld aan het risico op een onaanvaardbaar zware financiële last;
IV. voor recht te verklaren dat Dexia niets meer is verschuldigd aan [verweerder] ;
V. [verweerder] te veroordelen in de proceskosten.
3.5
Ter toelichting daarop stelt Dexia – samengevat – dat [verweerder] wordt gedwongen om in de onderhavige procedure al zijn stellingen die betrekking hebben op de rechtsgeldigheid van de overeenkomst aan de orde te stellen. Dexia is op grond van de hof-formule gehouden om maximaal 2/3e van de restschuld aan [verweerder] te vergoeden.
3.6
[verweerder] voert verweer en concludeert tot afwijzing.

4..De beoordeling

4.1
Het gaat in deze zaak om iemand die met geleend geld in aandelen heeft belegd. [eiser] belegde niet zelf maar via een constructie, de ‘aandelenleaseovereenkomst’. Over deze constructie is in de afgelopen jaren in Nederland een groot aantal procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak procespartij was.
4.2
De Hoge Raad heeft in deze zaken verschillende uitspraken gedaan. Deze uitspraken houden – voor zover hier van belang – het volgende in.
De waarschuwings- en onderzoeksplicht van Dexia
4.3
Bij het aanbieden en aangaan van aandelenleaseovereenkomsten met particuliere beleggers rustte op Dexia een bijzondere zorgplicht. Dexia diende te waarschuwen voor het risico van een restschuld en zij diende onderzoek te doen naar de inkomens- en vermogenspositie van particuliere beleggers. Indien Dexia aan een van deze verplichtingen niet heeft voldaan, dan zal dat in het algemeen meebrengen dat zij is gehouden de daarmee verband houdende schade te vergoeden (HR 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815, r.o. 5.2.1-5.3).
Verdeling van de vergoedingsplicht wegens eigen schuld
4.4
Aan de zijde van de particuliere belegger zal meestal sprake zijn van eigen schuld. Dexia heeft in de meeste gevallen voldoende duidelijk gemaakt dat werd belegd met geleend geld, dat de leaseovereenkomst voorzag in een geldlening, dat over die lening rente moest worden betaald en dat het geleende bedrag moest worden terugbetaald. Dexia hoeft daarom niet alle schade te vergoeden (HR 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815, r.o. 5.6.2).
4.5
Als uitgangspunt geldt dat de vergoedingsplicht op de voet van artikel 6:101 BW verdeeld wordt naar de maatstaf 1 (de particuliere belegger) staat tot 2 ( Dexia ). Indien Dexia had moeten begrijpen dat de mogelijke financiële gevolgen van de leaseovereenkomst een onaanvaardbaar zware last voor de afnemer vormden, dient de schade volgens deze maatstaf te worden verdeeld zowel voor de restschuld als de rente, aflossing en kosten.
4.6
Indien geen sprake was van een onaanvaardbaar zware last, dient alleen het bedrag van de restschuld volgens deze maatstaf te worden verdeeld. Dexia is dan niet verplicht om de door de afnemer betaalde rente, aflossing en kosten als schade te vergoeden (HR 5 juni 2009, ECLI:NL: HR:2009:BH2815, r.o. 5.6.3).
Toepassing op deze zaak
4.7
Dexia erkent dat zij niet heeft gewaarschuwd voor het risico van een restschuld. Daarom staat vast dat Dexia haar zorgplicht heeft geschonden en dus onrechtmatig tegenover [eiser] heeft gehandeld. Dat betekent dat Dexia een vergoeding voor geleden schade moet betalen.
4.8
Tussen partijen is ook niet in geschil dat Dexia voldoende heeft duidelijk gemaakt dat werd belegd met geleend geld, dat de leaseovereenkomst voorzag in een geldlening, dat over die lening rente moest worden betaald en dat het geleende bedrag moest worden terugbetaald. Er is daarom sprake van eigen schuld aan de zijde van [eiser] . Dat betekent dat Dexia in beginsel niet alle schade hoeft te vergoeden.
Onaanvaardbaar zware financiële last?
4.9
Voor de vraag welk deel van de schade Dexia moet vergoeden is van belang of sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last. Om te beoordelen of de overeenkomst naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op de particuliere belegger legde, wordt in beginsel een algemene formule (de hof-formule) gehanteerd. Deze formule luidt X – W – A – B – C < Y + 0,1 x Y + 0,15 x (X - Y).
Netto maandinkomen (factor X)
4.1
Niet in geschil is dat het netto maandinkomen van [eiser] in het jaar 2000 € 844,03 bedroeg. Dexia heeft aangevoerd dat het netto maandinkomen van de moeder van [eiser] ook bij de berekening dient te worden betrokken. [eiser] is het daar niet mee eens.
4.11
[eiser] woonde ten tijde van het aangaan van de overeenkomt bij zijn moeder. Indien hij met zijn moeder een gemeenschappelijke huishouding voerde, dient haar inkomens- en vermogenspositie eveneens bij de berekening in aanmerking te worden genomen.
4.12
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 april 2011 overwogen dat de gemeenschappelijke huishouding kan bestaan uit hoofde van huwelijk, geregistreerd partnerschap of een daarmee feitelijk gelijk te stellen situatie. Niet van belang is in welke juridische verhouding de afnemer tot zijn partner staat. Het gaat slechts om de feitelijke omstandigheden waaruit blijkt in hoeverre de afnemer door een gemeenschappelijke huishouding met zijn partner te voeren deel heeft of kan hebben aan de welstand die daaruit voortvloeit.
4.13
De huishouding van [eiser] valt niet binnen het door de Hoge Raad gegeven kader. Dit betreft immers geen met een huwelijk of geregistreerd partnerschap feitelijk gelijk te stellen situatie. Anders dan bij een partnerrelatie is de relatie tussen ouder en kind er in beginsel op gericht het kind een zelfstandig bestaan te laten opbouwen. De aard van de relatie is daardoor wezenlijk anders.
Nibud basisnorm (factor Y)
4.14
Het Nibud heeft voor verschillende huishoudens een berekening gemaakt. Voor de woonsituatie van [eiser] (bij ouder inwonend meerderjarig kind) is geen berekening door het Nibud gemaakt. [eiser] is daarom uitgegaan van de daarbij dichtst aansluitende norm voor een alleenstaande van 23 jaar en ouder. Deze basisnorm bedraagt € 551,-.
4.15
Dexia heeft aangevoerd dat de Nibud-basisnorm lager moet worden vastgesteld, mede omdat [eiser] jonger was en nog thuis woonde. Dexia wordt hierin niet gevolgd. De Nibud-basisnorm geeft het inkomen dat iemand minimaal nodig heeft om in zijn bestaan te kunnen voorzien. [eiser] betaalde een bedrag van € 250,- aan kostgeld. De woonlastencomponent van de basisnorm was vastgesteld op € 158,-. Daarvan uitgaande betaalde [eiser] nog € 92,- voor andere aan het huis verbonden uitgaven zoals energiekosten en (een deel van de) boodschappen. In de basisnorm is verder rekening gehouden met kosten voor bijvoorbeeld kleding en verzekeringen. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het kostgeld ook daarvoor was bestemd. Het enkele feit dat [eiser] ‘slechts’ € 250,- betaalde, betekent dan ook niet dat hij minder kosten had dan waar het Nibud van is uitgegaan.
Woonlasten (factor W), verplichtingen uit andere overeenkomsten (factor B) en vermogen (factor V)
4.16
Partijen zijn het erover eens dat de woonlasten van [eiser] (de woonlastencomponent van) het basisbedrag van het Nibud niet overtreffen. Evenmin is in geschil dat [eiser] geen verplichtingen uit andere overeenkomsten of vermogen heeft dat in aanmerking moet worden genomen.
Verplichtingen uit de overeenkomst (factor A)
4.17
De verplichtingen uit de overeenkomst bedroegen € 151,71 per maand.
Bijzondere lasten (factor D)
4.18
Vaststaat dat [eiser] € 250,- aan kostgeld betaalde. Het is onduidelijk waarom [eiser] dit bedrag als bijzondere last heeft opgenomen. [eiser] heeft zelf aangegeven dat hij dit bedrag betaalde voor het genieten van onderdak. Met deze kosten is in de Nibud-basisnorm al rekening gehouden. [eiser] heeft niet uitgelegd waarom de in deze norm opgenomen kosten worden overschreden, zodat niet valt in te zien waarom het kostgeld als bijzondere last moet worden aangemerkt.
Andere kredieten (factor C)
4.19
[eiser] heeft gesteld dat hij in het kader van de lening van zijn vader maandelijks een bedrag van € 68,07 moest betalen. Dit is door Dexia betwist. Op grond van de door [eiser] overgelegde overeenkomst kan wel worden vastgesteld dat in twintig termijnen moest worden terugbetaald, maar er volgt niet uit of dit maandelijkse termijnen betrof en al helemaal niet of en zo ja wanneer [eiser] die termijnen daadwerkelijk aan zijn vader terugbetaald heeft. [eiser] zal daarom, gelet op het door hem gedane bewijsaanbod en conform de hoofdregel van artikel 150 Rv in de gelegenheid worden gesteld bewijs daarvan te leveren.

5..De beslissing

De kantonrechter:
stelt [eiser] in de gelegenheid om te bewijzen dat hij bij het aangaan van de leaseovereenkomst een bedrag van € 68,07 per maand aan zijn vader betaalde in het kader van de tussen hen gesloten lening;
bepaalt dat [eiser] zich op de rolzitting van
14 juli 2020 om 14:30 uurbij akte dient uit te laten of, en zo ja op welke wijze, hij bewijs wenst te leveren;
bepaalt dat indien hij dat wil doen door schriftelijke bewijsstukken, hij die dan direct bij die akte in het geding moet brengen;
bepaalt dat indien hij dit bewijs wenst te leveren door het doen horen van getuigen, hij bij de akte moet opgeven de namen van de voor te brengen getuigen met de verhinderdata van alle betrokkenen, zodat onmiddellijk ter rolzitting een of meer data voor de getuigenverhoren kunnen worden bepaald;
wijst [eiser] erop dat hij eventueel voor te brengen getuigen zelf zal dienen op te roepen;
bepaalt dat de door [eiser] te nemen akte uiterlijk de dag voor genoemde rolzitting om 12 uur ter griffie moet zijn ontvangen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
33945