Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verdere verloop van de procedure
2..De verdere beoordeling
3..De beslissing
:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen een besloten vennootschap (eiseres) en een andere besloten vennootschap (gedaagde) over een vervoersovereenkomst. De eiseres had in 2018 een lading van Rotterdam naar Frankrijk laten vervoeren door de gedaagde. Na een weigering van Lidl, de ontvanger van de lading, om de lading in ontvangst te nemen, heeft de gedaagde de lading op 13 juni 2018 in een warehouse gelost. De eiseres was in de veronderstelling dat de lading verloren was gegaan, totdat de gedaagde op 3 september 2019 meldde dat de lading nog in het warehouse lag. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde haar verplichtingen uit de vervoersovereenkomst niet was nagekomen, zowel door het niet tijdig vragen om instructies als door het niet tijdig informeren van de eiseres over de locatie van de lading. De rechtbank heeft partijen vervolgens de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de gevolgen van deze tekortkoming naar Frans recht.
De eiseres heeft een advies van een Franse advocaat overgelegd, waaruit blijkt dat de gedaagde gehouden is om alle voorzienbare en directe schade te vergoeden. De eiseres heeft haar schade onderbouwd met de factuurwaarde van de goederen en de wettelijke handelsrente. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde deze stellingen niet heeft betwist en heeft de vordering van de eiseres toegewezen. Ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn toegewezen, evenals de kosten van het advies en de vertaalkosten. De gedaagde is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 20.354,19, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.