ECLI:NL:RBROT:2020:5602
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van vorderingen in erfrechtelijke geschil tussen broer en zus over nalatenschap
In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiser, een broer, vorderingen ingesteld tegen zijn zus en de Stichting Goedegebuure Notariële Bewindvoeringen, die als executeur van de nalatenschap van hun overleden ouders optreedt. De vorderingen van eiser omvatten het opnieuw taxeren van de woning, het verkrijgen van informatie over de nalatenschap en het vaststellen van zijn legitieme portie. De rechtbank heeft op 24 juni 2020 uitspraak gedaan en alle vorderingen van eiser afgewezen.
De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende onderbouwing had gegeven voor zijn verzoek om een nieuwe taxatie van de woning, aangezien deze al twee keer was uitgevoerd en de resultaten niet wezenlijk afweken van de WOZ-waarden. Eiser had niet aangetoond dat de taxaties niet representatief waren en zijn stelling dat de woning meer waard was, werd als onvoldoende beschouwd.
Wat betreft de informatieverzoeken, oordeelde de rechtbank dat er geen aanwijzingen waren dat de gedaagden informatie achterhielden. Eiser had geen bewijs geleverd dat er meer roerende zaken waren dan in de boedelbeschrijving was opgenomen. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden alle relevante informatie hadden verstrekt en dat er geen grond was om hen te veroordelen tot het geven van meer informatie.
Ten slotte werd de vordering van eiser om zijn legitieme portie vast te stellen op een minimaal bedrag van € 451.818,33 afgewezen, omdat deze vordering was gebaseerd op de eerder afgewezen taxaties. De rechtbank benadrukte dat de vorderingen van eiser niet konden worden toegewezen en dat de proceskosten tussen partijen werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.