Op 25 juni 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne en ambtelijke corruptie. De rechtbank heeft de zaak behandeld in tegenspraak, waarbij het onderzoek plaatsvond op de terechtzittingen van 9, 10 en 11 juni 2020. De officier van justitie, mr. N. Klip, had gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en een gevangenisstraf van 40 maanden.
De tenlastelegging omvatte twee feiten: het voorbereiden van de invoer van cocaïne in de periode 2011-2012 en het omkopen van een douanier. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van medeverdachten waren inconsistent en er was geen bewijs dat de verdachte daadwerkelijk betrokken was bij de voorbereidingshandelingen of de corruptie. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet schuldig was aan de tenlastegelegde feiten en sprak hem vrij.
De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van beide feiten, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij zich schuldig had gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.