ECLI:NL:RBROT:2020:5575

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
10/811013-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje en veroordeling voor ontucht met een ander minderjarig meisje

Op 25 juni 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met twee minderjarige meisjes. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de feiten 1 en 2, die betrekking hadden op het seksueel binnendringen van het lichaam van het eerste slachtoffer, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het vermeende slachtoffer inconsistent waren en niet voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar zijn verklaringen waren niet consistent, wat de rechtbank deed twijfelen aan zijn geloofwaardigheid.

Voor het derde feit, dat betrekking had op het plegen van ontuchtige handelingen met het tweede slachtoffer, oordeelde de rechtbank dat er wel voldoende bewijs was. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte in de periode van 1 juli 2018 tot en met 31 augustus 2018 buiten echt ontuchtige handelingen had gepleegd met het tweede slachtoffer, dat op dat moment dertien jaar oud was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van het feit en de kwetsbare positie van het slachtoffer. De rechtbank legde geen contactverbod op, omdat er geen concreet risico op herhaling was.

Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 500,- aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering, omdat dit deel niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat de opgelegde straf passend was, gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/811013-19
Datum uitspraak: 25 juni 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsvrouw mr. W.C. Alberts, advocaat te 's-Gravenhage.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 juni 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering en het volgen van een ambulante behandeling conform het reclasseringsadvies;
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van 5 jaar, bestaande uit een contactverbod met [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] .

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feiten 1 en 2
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat er op basis van het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een veroordeling te komen voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Zij komt tot dit oordeel op basis van de aangifte, de verklaring van het slachtoffer, de brief die het slachtoffer over het misbruik heeft geschreven en de verklaringen van enkele getuigen die rechtstreeks van het slachtoffer dan wel via een derde hebben vernomen dat het slachtoffer zou zijn misbruikt. Tevens wordt de verklaring van [naam slachtoffer 1] ondersteund door de verklaring van [naam slachtoffer 2] (feit 3). Deze verklaring kan als schakelbewijs gebruikt worden. De verdachte heeft het misbruik steevast ontkend, maar is verder niet consistent in zijn verklaringen, waardoor de officier van justitie zijn ontkenning niet geloofwaardig acht.
4.1.2.
Beoordeling
Zedenzaken kenmerken zich in de regel daardoor dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de verdachte. Wanneer de verdachte ontkent, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als direct bewijs beschikbaar zijn. Ook in deze zaak is hiervan sprake. Bovendien is van belang dat de verklaring van het vermeende slachtoffer bij de rechter-commissaris op diverse essentiële onderdelen verschilt van haar verklaring bij de politie. De rechtbank is daarom met de verdediging van oordeel dat de feiten 1 en 2 niet wettig en overtuigend bewezen zijn. De verdachte moet dan ook van deze feiten worden vrijgesproken.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 3
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het primair en subsidiair onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daartoe voert zij aan dat de verklaring van het vermeende slachtoffer [naam slachtoffer 2] dusdanig inconsistent is, dat ernstig getwijfeld moet worden aan de betrouwbaarheid daarvan. De verklaring van [naam slachtoffer 2] moet om deze reden van het bewijs worden uitgesloten. Bovendien kan het primair ten laste gelegde niet bewezen worden omdat [naam slachtoffer 2] zelf heeft verklaard dat van seksueel binnendringen geen sprake was. Voor het subsidiair ten laste gelegde is er geen bewijs aanwezig, dat de verklaring van [naam slachtoffer 2] in voldoende mate ondersteund. Dit alles moet er toe leiden dat de verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde wordt vrijgesproken.
4.2.2.
Beoordeling
[naam slachtoffer 2] heeft verklaard dat in de laatste nacht dat zij in de zomervakantie van 2018 bij haar vriendin logeerde, de verdachte hun slaapkamer is binnen gekomen en dat hij haar heeft gestreeld en betast, deels onder haar kleding, en op onder meer haar vagina. Toen hij de slaapkamer verliet, hoorde [naam slachtoffer 2] de moeder van haar vriendin schreeuwen tegen de verdachte. De moeder heeft bevestigd dat zij de verdachte, de laatste nacht dat [naam slachtoffer 2] bij hen in huis logeerde, bij de slaapkamerdeur van de kinderen heeft zien staan. Zij zag dat hij de deur sloot. Zij heeft bevestigd dat zij toen hard tegen hem is gaan schreeuwen. [naam slachtoffer 2] heeft verklaard de volgende ochtend vroeg naar huis te zijn gegaan en onderweg aan haar vriendin te hebben verteld dat de verdachte haar had betast. Haar vriendin heeft dit in haar verhoor bij de politie bevestigd en heeft verklaard het aan haar moeder te hebben verteld. Haar moeder heeft dit eveneens bevestigd.
De verdachte heeft verklaard dat hij die nacht weliswaar bij de slaapkamerdeur van [naam slachtoffer 2] heeft gestaan en de deur heeft dicht gedaan, maar dat hij de kamer niet is binnen gegaan. De ten laste gelegde handelingen heeft hij niet gepleegd. Verder heeft de verdachte wisselende verklaringen afgelegd over zijn reden van aanwezigheid op dat moment bij de slaapkamerdeur van [naam slachtoffer 2] en de andere activiteiten -en volgorde daarvan- die hij rond dat moment zou hebben ondernomen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [naam slachtoffer 2] voldoende consistent is, zodat deze voor het bewijs gebruikt kan worden. De rechtbank is ook van oordeel dat de verklaring van [naam slachtoffer 2] overtuigend is. Haar verklaring vindt bovendien steun in andere bewijsmiddelen, zoals de verklaring van de moeder dat de verdachte inderdaad de slaapkamerdeur van [naam slachtoffer 2] dicht deed op het moment dat hij volgens [naam slachtoffer 2] de kamer verliet (waarna de moeder schreeuwde). De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding om aan de waarheid van haar verklaring te twijfelen. Daar tegenover staat de verklaring van de verdachte dat hij de slaapkamer niet binnen is geweest. De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank echter geen aannemelijke verklaring afgelegd over de reden waarom hij op dat moment wél bij de slaapkamerdeur van [naam slachtoffer 2] stond en de deur dicht deed. Hij heeft hier bovendien steeds wisselende verklaringen over afgelegd.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde seksueel binnendringen van de verdachte bij [naam slachtoffer 2] niet wettig en overtuigend bewezen. [naam slachtoffer 2] heeft bij de politie verklaard dat zij door de verdachte is betast en gestreeld onder haar kleding waarbij hij met zijn hand aan haar vagina heeft gezeten. Gevraagd naar waar de verdachte zijn hand precies had gebracht zegt zij:
“hij was er op en er tussen volgens mij wilde hij er in gaan”.Gevraagd naar waar hij dan precies tussen zat kon zij dit niet nader toelichten. Acht maanden later is zij bij de rechter-commissaris verhoord. Daar heeft zij verklaard dat de verdachte met zijn hand naar haar vagina toe ging, dat ze voelde dat hij haar vagina aanraakte en dat hij schrok en ophield toen hij merkte dat zij wakker werd. Op de vraag waar [naam slachtoffer 2] met zijn hand voelde, heeft zij geantwoord, op het midden (van de vagina). Daaruit en uit verklaringen van andere getuigen die direct of indirect hebben vernomen over de handelingen die de verdachte bij [naam slachtoffer 2] zou hebben verricht, blijkt onvoldoende dat er sprake was van seksueel binnendringen. De rechtbank acht op grond van het voorgaande het seksueel binnendringen bij [naam slachtoffer 2] door de verdachte niet overtuigend vast komen te staan en spreekt de verdachte vrij van het primair onder 3 ten laste gelegde.
De rechtbank komt gezien het voorgaande tot het oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte buiten echt ontuchtige handelingen met de toen dertienjarige [naam slachtoffer 2] heeft gepleegd.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is het subsidiair ten laste gelegde. Het primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
in de periode van 1 juli 2018 tot en met 31 augustus 2018
te Schiedam met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [naam slachtoffer 2]
(geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2005), zijnde die [naam slachtoffer 2] een aan zijn zorg en
waakzaamheid toevertrouwde minderjarige,
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het
- betasten en/of strelen van de benen van die [naam slachtoffer 2] en/of
- brengen van zijn hand in de broek en/of onderbroek van die [naam slachtoffer 2] en
- vervolgens betasten en/of strelen van de vagina van die [naam slachtoffer 2] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook
daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een destijds dertienjarig meisje, dat in de zomervakantie van 2018 in zijn huis logeerde. Terwijl het slachtoffer sliep is de verdachte haar slaapkamer binnen gegaan, om haar te betasten aan haar benen en vagina. Hierdoor heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig aangetast. De ervaring leert dat seksueel misbruik van minderjarigen veelal leidt tot langdurige psychische schade en een verstoring van de seksuele ontwikkeling tot gevolg kan hebben. Het slachtoffer was op dat moment aan zijn zorg toevertrouwd. De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin het slachtoffer op dat moment verkeerde.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 mei 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden passend en geboden. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat gezien de lange duur van de voorlopige hechtenis er geen ruimte meer is om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen aan de verdachte.
De rechtbank legt eveneens niet het door de officier van justie gevorderde contactverbod op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op. Niet gebleken is van een concreet risico op herhaling van het plegen van strafbare feiten jegens het slachtoffer [naam slachtoffer 2] , zodat niet aan de voorwaarden voor oplegging daarvan is voldaan.

8..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] en haar wettelijk vertegenwoordiger [naam moeder] (haar moeder), inzake het onder 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dat de benadeelde partij schade heeft geleden door het handelen van de verdachte is vanzelfsprekend. Het gevorderde bedrag is billijk in verhouding tot vergelijkbare zaken.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om de vordering af te wijzen, subsidiair om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering en meer subsidiair om de vordering in hoogte te matigen. Aangevoerd is dat niet is onderbouwd waar de schade uit bestaat. Het causale verband tussen het gepleegde feit en de schade is evenmin onderbouwd. Tevens is het onbekend of er nog steeds sprake is van schade.
8.3.
Beoordeling
Gelet op de ernst van de inbreuk op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is de gestelde immateriële schade en het causale verband tussen deze schade en het strafbare feit ondanks de betwisting voldoende komen vast te staan. Met de verdediging is de rechtbank echter van oordeel dat vanwege het ontbreken van aanvullende en recente gegevens over de benadeelde partij niet de gehele vordering kan worden toegewezen. De immateriële schade zal daarom op basis van de nu gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid en gelet op de algemene ervaringsregels worden vastgesteld op € 500,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van dit resterende deel van de vordering nu ontbreken. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan daarom slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 31 juli 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot dit moment begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 3 subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (zegge: negen) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen
€ 500,-(hoofdsom,
zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
10 (zegge: tien) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. L. Feraaune en F.A. Hut, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Kokken, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op een of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 14 juli 2017 tot en met 31 augustus 2018
te Schiedam
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had
bereikt, te weten met [naam slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 2005),
zijnde die [naam slachtoffer 1] een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorende tot
zijn gezin en/of een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde
minderjarige,
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
namelijk het meermalen, althans éénmaal, (telkens)
brengen en/of (vervolgens) houden en/of bewegen van zijn, verdachtes ,
vinger(s) en/of tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [naam slachtoffer 1] ;
2.
hij
op één of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 14 juli 2017 tot en met 31 augustus 2018
te Schiedam
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [naam slachtoffer 1]
(geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 2005), zijnde die [naam slachtoffer 1] een kind dat hij
verzorgde of opvoedde als behorende tot zijn gezin en/of een aan zijn zorg
en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige,
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
namelijk het meermalen, althans éénmaal, (telkens)
- betasten en/of strelen van de borst(en) en/of de rug en/of de billen en/of
de vagina/ schaamlippen van die [naam slachtoffer 1] en/of
- ( gedeeltelijk) ontkleden van die [naam slachtoffer 1] en/of
- likken van de vagina/ schaamlippen van die [naam slachtoffer 1] en/of
- ( naakt) tegen die [naam slachtoffer 1] aan gaan liggen en/of
die [naam slachtoffer 1] laten betasten en/of aftrekken van zijn, verdachtes, penis;
3.
hij
in of omstreeks de periode van 01 juli 2018 tot en met 31 augustus 2018
te Schiedam
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had
bereikt, te weten met [naam slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2005), zijnde
die [naam slachtoffer 2] een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige,
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
namelijk het
- betasten en/of strelen van de benen van die [naam slachtoffer 2] en/of
- brengen van zijn hand in de broek en/of onderbroek van die [naam slachtoffer 2] en/of
- brengen en/of (vervolgens) houden en/of bewegen van zijn, verdachtes,
vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [naam slachtoffer 2] ;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
in of omstreeks de periode van 01 juli 2018 tot en met 31 augustus 2018
te Schiedam
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [naam slachtoffer 2]
(geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2005), zijnde die [naam slachtoffer 2] een aan zijn zorg en/of
waakzaamheid toevertrouwde minderjarige,
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
namelijk het
- betasten en/of strelen van de benen van die [naam slachtoffer 2] en/of
- brengen van zijn hand in de broek en/of onderbroek van die [naam slachtoffer 2] en/of
- ( vervolgens) betasten en/of strelen van de vagina/ schaamlip(pen) van die [naam slachtoffer 2] .