ECLI:NL:RBROT:2020:5571

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
8319450 VV EXPL 20-56
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over relatieve bevoegdheid en betaling van een geldsom in verband met een overeenkomst van opdracht

In deze zaak, die diende als kort geding, heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee besloten vennootschappen. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. D.H.S. Hulsewé, vorderde betaling van een factuur van € 19.838,62, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, van gedaagde, vertegenwoordigd door mr. R.A.J. van Wingerden. De procedure werd gestart na een betalingsregeling die niet werd nagekomen door gedaagde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst tussen partijen onderworpen was aan Nederlands recht en dat de bevoegde rechter in Amsterdam was aangewezen in de algemene voorwaarden van eiseres. Echter, de kantonrechter oordeelde dat, gezien de hoogte van de vordering, de rechtbank in Rotterdam bevoegd was om van de zaak kennis te nemen, ondanks het forumkeuzebeding.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 juni 2020 werd de spoedeisendheid van de vordering besproken. Eiseres stelde dat zij door de niet-betaling in financiële problemen verkeerde, wat de spoedeisendheid van haar verzoek onderstreepte. De kantonrechter oordeelde dat er geen twijfel bestond over de toewijsbaarheid van het gevorderde bedrag, aangezien gedaagde de verschuldigdheid van de factuur niet betwistte. De rechter wees de vordering van eiseres toe, inclusief de gevorderde buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, en veroordeelde gedaagde in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de relatieve bevoegdheid in kort geding procedures en de voorwaarden waaronder een rechter zich onbevoegd kan verklaren. De kantonrechter heeft de vordering van eiseres in het incident afgewezen en de kosten van het incident op nihil vastgesteld, terwijl in de hoofdzaak gedaagde werd veroordeeld tot betaling aan eiseres van een totaalbedrag van € 20.812,01, inclusief rente en kosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8319450 VV EXPL 20-56
uitspraak: 29 juni 2020
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 1] ,
gevestigd in [vestigingsplaats eiseres 1] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. D.H.S. Hulsewé,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] ,
gevestigd in [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.A.J. van Wingerden.
Partijen worden hierna “ [eiseres 1] ” en “ [gedaagde] ” genoemd.

1..Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 4 juni 2020, met producties;
  • het e-mailbericht van mr. Van Wingerden van 13 juni 2020 met bijlagen, tevens incidentele conclusie houdende exceptie van relatieve onbevoegdheid.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 juni 2020 overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid via beeld- en geluidverbinding.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

2.1.
[gedaagde] heeft met de ondertekening van een opdrachtbevestiging van 12 december 2019 opdracht aan [eiseres 1] gegeven voor het uitvoeren van advieswerkzaamheden. Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van [eiseres 1] van toepassing.
2.2.
In artikel 15 van de algemene voorwaarden staat:

De overeenkomst tussen de opdrachtgever en [eiseres 1] is onderworpen aan Nederlands recht. Geschillen zullen uitsluitend worden beslecht door de bevoegde rechter te Amsterdam.
2.3.
[eiseres 1] heeft [gedaagde] een factuur van 31 december 2019 gestuurd voor een bedrag van € 19.838,62 voor uitgevoerde werkzaamheden.
2.4.
Op 4 maart 2020 zijn [eiseres 1] en [gedaagde] een betalingsregeling overeengekomen per
e-mail, inhoudende betaling van vijf termijnen van € 3.000,- en een termijn van € 4.838,62. De eerste termijn moest op 10 maart 2020 zijn betaald.

3..Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
[eiseres 1] vordert [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van:
- € 19.838,62, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 januari 2020;
- € 973,39 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 januari 2020;
- de proceskosten, inclusief de nakosten.
3.2.
[eiseres 1] baseert haar vordering op nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht door [gedaagde] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover nodig, hierna ingegaan.

4..Het geschil in het incident

4.1.
[eiseres 2] vordert dat de kantonrechter in Rotterdam zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar de kantonrechter in Amsterdam, met veroordeling van [verweerster] in de kosten van dit incident. [eiseres 2] beroept zich op het forumkeuzebeding dat is opgenomen in artikel 15 van de algemene voorwaarden.
4.2.
[verweerster] voert verweer. Hierop wordt hierna ingegaan.

5..De beoordeling in het incident

5.1.
Hoofdregel is dat de rechter van de woonplaats van gedaagde bevoegd is (artikel 99 lid 1 Rv). Op grond van artikel 108 lid 1 Rv verklaart de rechter voor wie een zaak is aangebracht zich onbevoegd, indien partijen in een forumkeuzebeding een andere bevoegde rechter hebben aangewezen en gedaagde zich tijdig op de onbevoegdheid beroept. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat een forumkeuzebeding geen gevolg heeft als de vordering ten hoogste € 25.000,- betreft, zoals hier het geval is. [eiseres 2] heeft gesteld dat [verweerster] geen beroep op deze bepaling toekomt, omdat het forumkeuzebeding in haar eigen algemene voorwaarden is opgenomen, zij niet is aan te merken als zwakkere partij wier belangen artikel 108 lid 2 Rv beoogt te beschermen en [eiseres 2] geen consument is die bescherming behoeft. [eiseres 2] verwijst in dit kader naar de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 31 maart 2010 (ECLI:NL:RBARN:2010:BM0012). De voorzieningenrechter gaat hier niet in mee. [verweerster] kon niet anders dan [eiseres 2] dagvaarden voor de voorzieningenrechter in Rotterdam gelet op het bepaalde in artikel 108 lid 2 Rv in samenhang met artikel 99 lid 1 Rv. Wanneer zij zich tot de voorzieningenrechter in Amsterdam had gewend, had zij het risico gelopen dat [eiseres 2] een beroep zou doen op het bepaalde in artikel 108 lid 2 Rv, waarna de zaak verwezen had moeten worden. De voorzieningenrechter in Rotterdam acht zich gelet op het voorgaande bevoegd om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
[eiseres 2] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident veroordeeld. Aangezien het verweer in het incident gelijktijdig met de mondelinge behandeling in de hoofdzaak heeft plaatsgevonden, worden de proceskosten voor [verweerster] vastgesteld op nihil.

6..De beoordeling in de hoofdzaak.

6.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat vanwege onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Bij de afweging van de belangen van partijen moet ook worden betrokken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
6.2.
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid en de hoogte van de factuur van [eiseres 1] niet betwist. Vast staat dan ook dat [gedaagde] [eiseres 1] het bedrag van € 19.838,62 en de daarover verschuldigde rente aan [eiseres 1] dient te betalen.
6.3.
Wel heeft [gedaagde] betwist dat sprake is van een spoedeisend belang van [eiseres 1] bij de door haar gevraagde voorziening. In kort geding zijn de mate van aannemelijkheid van de vordering, het spoedeisende belang en het (on)herstelbare nadeel voor gedaagde met elkaar communicerende vaten. In deze zaak staat vast dat [gedaagde] gehouden is de factuur van [eiseres 1] volledig te betalen. [eiseres 1] heeft gesteld dat haar spoedeisend belang erin gelegen is dat zij al sinds de datum van facturering, 31 december 2019, de btw voorschiet en zij ook andere lasten moet betalen. Hier komt bij, aldus [eiseres 1] , dat [gedaagde] geen enkele betaling heeft verricht, ondanks de betalingsregeling die partijen zijn overeengekomen, zodat [eiseres 1] geen vertrouwen meer heeft in de betalingstoezeggingen van [gedaagde] . Aangezien er geen enkele twijfel bestaat over de toewijsbaarheid van het gevorderde bedrag, is hetgeen [eiseres 1] heeft aangevoerd in het kader van de spoedeisendheid naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende om de gevorderde geldsom in het kader van een voorlopige voorziening toe te wijzen.
6.4.
Ook de niet betwiste bijkomende buitengerechtelijke kosten worden toegewezen, aangezien [eiseres 1] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en het gevorderde bedrag in overeenstemming is met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. De medegevorderde wettelijke rente over deze kosten wordt toegewezen vanaf 4 juni 2020, de datum van dagvaarden.
6.5.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

7..De beslissing

De kantonrechter,
in het incident:
wijst de vordering van [eiseres 2] tot verwijzing af;
veroordeelt [eiseres 2] in de proceskosten in het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres 2] vastgesteld op: nihil;
in de hoofdzaak:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres 1] van het bedrag van € 20.812,01, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 19.838,62 vanaf 14 januari 2020 tot de dag van voldoening en over € € 973,39 vanaf 14 juni 2020 tot de dag van voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres 1] vastgesteld op € 87,99 aan dagvaardingskosten, € 996,- aan griffierecht en € 480,- aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
424