In deze zaak, die diende als kort geding, heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee besloten vennootschappen. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. D.H.S. Hulsewé, vorderde betaling van een factuur van € 19.838,62, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, van gedaagde, vertegenwoordigd door mr. R.A.J. van Wingerden. De procedure werd gestart na een betalingsregeling die niet werd nagekomen door gedaagde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst tussen partijen onderworpen was aan Nederlands recht en dat de bevoegde rechter in Amsterdam was aangewezen in de algemene voorwaarden van eiseres. Echter, de kantonrechter oordeelde dat, gezien de hoogte van de vordering, de rechtbank in Rotterdam bevoegd was om van de zaak kennis te nemen, ondanks het forumkeuzebeding.
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 juni 2020 werd de spoedeisendheid van de vordering besproken. Eiseres stelde dat zij door de niet-betaling in financiële problemen verkeerde, wat de spoedeisendheid van haar verzoek onderstreepte. De kantonrechter oordeelde dat er geen twijfel bestond over de toewijsbaarheid van het gevorderde bedrag, aangezien gedaagde de verschuldigdheid van de factuur niet betwistte. De rechter wees de vordering van eiseres toe, inclusief de gevorderde buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, en veroordeelde gedaagde in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van de relatieve bevoegdheid in kort geding procedures en de voorwaarden waaronder een rechter zich onbevoegd kan verklaren. De kantonrechter heeft de vordering van eiseres in het incident afgewezen en de kosten van het incident op nihil vastgesteld, terwijl in de hoofdzaak gedaagde werd veroordeeld tot betaling aan eiseres van een totaalbedrag van € 20.812,01, inclusief rente en kosten.