In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, hebben eisers, verhuurders van een bedrijfsruimte, gedaagden, huurders, aangeklaagd wegens huurachterstand en de vordering tot ontruiming van de bedrijfsruimte. De huurovereenkomst is op 1 april 2019 ingegaan en de huurprijs bedraagt € 9.300,- per maand. Eisers hebben een huurachterstand van € 60.700,- tot en met 31 mei 2020 geconstateerd, en ondanks herhaalde verzoeken tot betaling is er geen betaling ontvangen. De eisers hebben conservatoir beslag gelegd en zijn genoodzaakt een incassogemachtigde in te schakelen. De mondelinge behandeling vond plaats op 8 juni 2020, waarbij eisers en gedaagden hun standpunten toelichtten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is bij de vordering van eisers, gezien de aanzienlijke huurachterstand en het feit dat gedaagden meerdere betalingsafspraken niet zijn nagekomen. De rechter oordeelt dat de kans groot is dat de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Daarom wordt de ontruiming van de bedrijfsruimte toegewezen, met een termijn van zeven dagen voor gedaagden om de ruimte te verlaten. Daarnaast zijn de vorderingen van eisers tot betaling van de huurachterstand, contractuele boetes en kosten voor de incassogemachtigde toegewezen, met een totaalbedrag van € 80.511,26 dat gedaagden aan eisers moeten betalen.
De rechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van eisers vastgesteld, die gedaagden moeten vergoeden. Dit vonnis is uitgesproken door mr. E.I. Mentink en is openbaar gemaakt op 22 juni 2020.