ECLI:NL:RBROT:2020:5548

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juni 2020
Publicatiedatum
24 juni 2020
Zaaknummer
8386739 / CV EXPL 20-8401
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing ontbinding en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Havensteder en een gedaagde huurder. De zaak betreft een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege huurachterstand. De huurder, aangeduid als [gedaagde], had een huurachterstand van meer dan drie maanden, wat volgens de eiseres, Havensteder, een toerekenbare tekortkoming oplevert. De huurder heeft verzet aangetekend tegen een eerder verstekvonnis van 4 december 2019, waarin de huurovereenkomst was ontbonden en de huurder was veroordeeld tot ontruiming en betaling van achterstallige huur. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurder in gebreke is gebleven met de huurbetalingen en dat de huurachterstand substantieel is. De rechter heeft geoordeeld dat de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde gerechtvaardigd zijn, gezien de hoogte van de huurachterstand en het feit dat de huurder niet tijdig aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan. Het verstekvonnis is bekrachtigd en de gedaagde is veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 8386739 / CV EXPL 20-8401
uitspraak: 12 juni 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Havensteder,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres, gedaagde in verzet,
gemachtigde: Syncasso Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde, eiseres in verzet,
gemachtigde: mr. F.O. Ligeon-Merton.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als ‘Havensteder’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen.
  • het inleidend exploot van dagvaarding d.d. 6 november 2019, met productie;
  • het verstekvonnis d.d. 4 december 2019;
  • het verzetexploot d.d. 3 maart 2020;
  • de conclusie van antwoord in oppositie, met producties;
  • de conclusie van repliek in oppositie.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1.
[gedaagde] huurt van Havensteder de woning gelegen aan het adres [adres] (hierna: het gehuurde). De maandelijkse huurtermijn van thans € 681,77 is bij vooruitbetaling verschuldigd.
2.2.
Bij onder zaaknummer 8176126 / CV EXPL 19-50041 gewezen verstekvonnis van 4 december 2019 is overeenkomstig de eis van Havensteder de huurovereenkomst met [gedaagde] ontbonden en [gedaagde] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde en betaling aan Havensteder van een bedrag van € 3.775,88 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand oktober 2019, rente en buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente over € 3.999,91 en de proceskosten.

3..Het geschil

3.1.
Havensteder heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen haar en [gedaagde] met betrekking tot het gehuurde te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling tegen behoorlijke kwijting aan Havensteder van een bedrag van € 3.775,88, waarin begrepen € 3.399,91 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand oktober 2019, € 6,36 aan verschenen rente en € 369,61 aan buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 3.775,88 vanaf de dag der dagvaarding en een bedrag van € 681,77 per maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde] het gehuurde na 31 oktober 2019 in gebruik zal houden, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft Havensteder - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd. Ondanks herhaalde aanmaning is [gedaagde] in gebreke gebleven met betaling van de huurtermijnen, zodat zij in verzuim is geraakt. Het laten ontstaan van een huurachterstand levert een toerekenbare tekortkoming op. De huurachterstand bedraagt meer dan drie maanden huur en rechtvaardigt derhalve de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Havensteder heeft haar vordering ter incasso uit handen moeten geven en heeft daardoor buitengerechtelijke incassokosten moeten maken die, evenals de wettelijke rente, op grond van de wet voor rekening van [gedaagde] komen.
3.3.
[gedaagde] heeft gevorderd haar te ontheffen van de bij voormeld verstekvonnis tegen haar uitgesproken veroordeling, dit verstekvonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, Havensteder in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren althans de vordering af te wijzen, met veroordeling van Havensteder in de kosten van de procedure.
3.4.
Zij heeft daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd. Bij navraag is [gedaagde] ter ore gekomen dat op 4 december 2019 een verstekvonnis is gewezen. De dagvaarding heeft [gedaagde] nimmer bereikt. [gedaagde] is tijdig in verzet gekomen. De huur over de maanden juni, augustus, september en oktober 2019 is voldaan. In november 2019 was daarom geen sprake van een huurachterstand. [gedaagde] heeft meerdere malen aangegeven over te gaan tot vooruitbetaling van de maandelijkse huurtermijnen doch is daartoe vooralsnog niet in staat omdat zij in afwachting is van financiële middelen. Zij betaalt de huur in het begin van de desbetreffende maand. Van herhaalde wanprestatie is geen sprake. Derhalve was en is geen gegronde reden tot ontbinding van de huurovereenkomst aanwezig.

4..De beoordeling

4.1.
Havensteder heeft aangevoerd dat het verstekvonnis aan [gedaagde] in persoon is betekend op 26 februari 2020 en dat de verzetdagvaarding aan haar is betekend op 3 maart 2020, zodat [gedaagde] ruim voor 3 maart 2020 op de hoogte moet zijn geweest van het tegen haar gewezen verstekvonnis. Zij verbindt aan haar stelling echter niet de conclusie dat [gedaagde] niet binnen de verzettermijn van vier weken verzet heeft ingesteld. Daarom wordt er vanuit gegaan dat [gedaagde] tijdig in verzet is gekomen tegen het verstekvonnis van 4 december 2019.
4.2.
Nu [gedaagde] betwist dat op de dag van dagvaarding sprake was van een huurachterstand, ligt het op haar weg de door haar gestelde betalingen met betalingsbewijzen te onderbouwen. Daar zij dit heeft nagelaten kan niet worden vastgesteld dat [gedaagde] de huur over de maanden juni tot en met oktober 2019 daadwerkelijk aan Havensteder heeft betaald. Daarom zal worden uitgegaan van de juistheid van de door Havensteder gestelde hoogte van de huurachterstand van € 3.399,91 berekend tot en met oktober 2019.
4.3.
Nu [gedaagde] met betaling van de huurtermijnen in gebreke is gebleven, is zij in verzuim geraakt. Dit betekent dat zij op grond van artikel 6:119 BW wettelijke rente verschuldigd is geworden. De verschenen rente van € 6,36 is daarom toewijsbaar. Datzelfde geldt voor de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding.
4.4.
Havensteder vordert een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient te worden beoordeeld aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De door Havensteder op 23 augustus 2019 verstuurde aanmaning voldoet aan de eisen die artikel 6:96 BW daaraan stelt, zodat [gedaagde] een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is. Nu het gevorderde bedrag van € 369,61 overeen komt met het door het Besluit vastgestelde tarief is [gedaagde] dit bedrag verschuldigd.
4.5.
Met betrekking tot de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wordt het volgende overwogen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Uit rechtsoverweging 4.2 volgt dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van haar betalingsverplichtingen jegens Havensteder. Gelet op de hoogte van de huurachterstand is de achterstand niet als gering aan te merken. Het op tijd betalen van de huur is een van de essentiële verplichtingen voor de huurder die voortvloeien uit de huurovereenkomst. Het daar niet (tijdig) aan voldoen kan dan ook niet worden gezien als een tekortkoming die naar haar aard de ontbinding van de huurovereenkomst niet kan rechtvaardigen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevorderde ontbinding en ontruiming toewijsbaar zijn.
4.6.
Het voorgaande brengt met zich dat het verstekvonnis wordt bekrachtigd.
4.7.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het verzet.

5..De beslissing

De kantonrechter:
bekrachtigt het op 4 december 2019 onder zaaknummer 8176126 / CV EXPL 19-50041 gewezen verstekvonnis;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de verzetprocedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Havensteder vastgesteld op € 240,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
32109