In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Havensteder en een gedaagde huurder. De zaak betreft een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege huurachterstand. De huurder, aangeduid als [gedaagde], had een huurachterstand van meer dan drie maanden, wat volgens de eiseres, Havensteder, een toerekenbare tekortkoming oplevert. De huurder heeft verzet aangetekend tegen een eerder verstekvonnis van 4 december 2019, waarin de huurovereenkomst was ontbonden en de huurder was veroordeeld tot ontruiming en betaling van achterstallige huur. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurder in gebreke is gebleven met de huurbetalingen en dat de huurachterstand substantieel is. De rechter heeft geoordeeld dat de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde gerechtvaardigd zijn, gezien de hoogte van de huurachterstand en het feit dat de huurder niet tijdig aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan. Het verstekvonnis is bekrachtigd en de gedaagde is veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure.