ECLI:NL:RBROT:2020:5520

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
C/10/582441 / FA RK 19/8163
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning van vaderschap in het kader van familie- en gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 januari 2020 een beschikking gegeven over de vernietiging van de erkenning van een kind door de man, die niet de biologische vader blijkt te zijn. Verzoekster heeft op 20 september 2019 een verzoekschrift ingediend, waarin zij verzoekt om de erkenning van de man te vernietigen. De man heeft de erkenning op 18 januari 2002 gedaan, maar heeft zich niet verzet tegen het verzoek tot vernietiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster op de hoogte was van het feit dat de man niet haar biologische vader is, maar dat het verzoek tot vernietiging buiten de wettelijke termijn van drie jaar is ingediend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het strikt hanteren van deze termijn in dit geval een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven van verzoekster oplevert, zoals beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van de biologische en maatschappelijke werkelijkheid voorrang moet krijgen boven de strikte termijnstelling. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot vernietiging van de erkenning toegewezen, waardoor verzoekster met terugwerkende kracht alleen in familierechtelijke betrekking tot haar moeder staat. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/582441 / FA RK 19-8163
Beschikking van 30 januari 2020 betreffende vernietiging van de erkenning
in de zaak van:
[naam verzoekster], verzoekster,
wonende te [woonplaats verzoekster] , [adres verzoekster] ,
advocaat mr. K. van der Bijl te Alphen aan den Rijn.
In deze zaak is belanghebbende:
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats man] , [adres man] .

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 20 september 2019;
- de brieven van verzoekster van 20 december 2019 en van 13 januari 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 20 januari 2020. Daarbij zijn verschenen:
- verzoekster met haar advocaat;
- de vrouw.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet bij de mondelinge behandeling verschenen.

2..De vaststaande feiten

2.1.
Verzoekster is op [geboortedatum verzoekster] te [geboorteplaats verzoekster] geboren uit
[naam moeder] (hierna: de moeder).
2.2.
De man heeft verzoekster op 18 januari 2002 erkend.
2.3.
Onweersproken is, dat de man niet de biologische vader van verzoekster is.
2.4.
Verzoekster en de man hebben de Nederlandse nationaliteit.

3..De beoordeling

3.1.
Vernietiging erkenning
3.1.1.
Het verzoek strekt tot vernietiging van de erkenning van verzoekster door de man.
3.1.2.
De man heeft zich niet verzet tegen het verzoek.
3.1.3.
Op grond van artikel 1:205 lid 1a en lid 4 BW kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning op grond van het feit dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend door het kind, binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet de biologische vader is. Indien het kind evenwel gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend.
3.1.4.
Op grond van de stellingen van verzoekster dat haar moeder jaren na haar geboorte is gehuwd met de man die haar heeft erkend terwijl hij niet de biologische vader was en mede gelet op de overige niet weersproken stellingen van verzoekster, staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat de man niet de biologische vader van verzoekster is.
3.1.5.
Verzoekster stelt dat zij reeds tijdens haar minderjarigheid op de hoogte was van het feit dat de man niet haar biologische vader is. Gelet op het bepaalde in artikel 1:205 lid 4 BW had zij dus binnen drie jaar nadat zij meerderjarig is geworden het verzoek tot vernietiging van de erkenning moeten instellen. Op het moment van indiening van het onderhavige verzoekschrift was verzoekster vijfendertig jaar. De rechtbank stelt dan ook vast dat het verzoek tot vernietiging van de erkenning buiten de hiervoor genoemde termijn van drie jaar is ingediend. De rechtbank dient thans te beoordelen of toepassing van de in artikel 1:205 lid 4 BW gestelde termijn een ontoelaatbare inmenging oplevert in het door artikel 8 EVRM beschermde familie- en gezinsleven.
3.1.6.
De rechtbank overweegt dat het stellen van termijnen zoals bedoeld in voornoemd artikel in beginsel geen ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven van betrokkenen in de zin van artikel 8 EVRM oplevert. De rechtbank is echter van oordeel dat toepassing van deze termijn in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid wel een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven van verzoekster betekent. Het respect voor het familie- en gezinsleven eist in dit geval dat het belang van de biologische en maatschappelijke werkelijkheid voorrang heeft boven het belang van strikte hantering van de termijn. Bovendien maakt de man geen bezwaar tegen het verzoek tot vernietiging. De termijnstelling van artikel 1:205 lid 4 BW levert in dit geval een ongerechtvaardigde inmenging als bedoeld in artikel 8 EVRM in het familie- en gezinsleven van verzoekster op, terwijl niet valt in te zien hoe de rechtszekerheid en de belangen van andere hierbij betrokkenen worden geschaad bij het niet vasthouden aan de wettelijke termijn. Aangezien voorts aan de voorwaarden van artikel 1:205 BW is voldaan, zal de rechtbank het verzoek tot vernietiging van de erkenning van verzoekster toewijzen.
3.1.7.
Hierbij overweegt de rechtbank dat op grond van artikel 1:206 lid 1 BW de erkenning geacht wordt nimmer gevolg te hebben gehad, nadat de beschikking houdende de vernietiging van de erkenning in kracht van gewijsde is gegaan. Dat betekent dat verzoekster vanaf dat moment met terugwerkende kracht geacht wordt alleen in familierechtelijke betrekking met haar moeder te hebben gestaan. Volgens artikel 1:5 lid 1 BW heeft een kind dat alleen in familierechtelijke betrekking tot de moeder staat haar geslachtsnaam, zodat de geslachtsnaam van verzoekster alsdan opnieuw (van rechtswege) die van haar moeder wordt.
3.2.
Proceskosten
3.2.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
vernietigt de erkenning van:
[naam verzoekster] , geboren op [geboortedatum verzoekster] te [geboorteplaats verzoekster] ;
door: [naam man] , geboren op [geboortedatum man] te ’ [geboorteplaats man] ;
4.2.
gelast de griffier een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Vlaardingen, op voet van het bepaalde in artikel 1:20e lid 1 BW;
4.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van griffier P. Landman op 30 januari 2020.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden moeten het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden moeten het beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.