ECLI:NL:RBROT:2020:5520
Rechtbank Rotterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Vernietiging erkenning van vaderschap in het kader van familie- en gezinsleven
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 januari 2020 een beschikking gegeven over de vernietiging van de erkenning van een kind door de man, die niet de biologische vader blijkt te zijn. Verzoekster heeft op 20 september 2019 een verzoekschrift ingediend, waarin zij verzoekt om de erkenning van de man te vernietigen. De man heeft de erkenning op 18 januari 2002 gedaan, maar heeft zich niet verzet tegen het verzoek tot vernietiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster op de hoogte was van het feit dat de man niet haar biologische vader is, maar dat het verzoek tot vernietiging buiten de wettelijke termijn van drie jaar is ingediend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het strikt hanteren van deze termijn in dit geval een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven van verzoekster oplevert, zoals beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van de biologische en maatschappelijke werkelijkheid voorrang moet krijgen boven de strikte termijnstelling. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot vernietiging van de erkenning toegewezen, waardoor verzoekster met terugwerkende kracht alleen in familierechtelijke betrekking tot haar moeder staat. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.