ECLI:NL:RBROT:2020:552

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
27 januari 2020
Zaaknummer
8197500
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van concurrentie- en relatiebedingen in kort geding tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 januari 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn voormalige werkgever, Surrotec B.V. [eiser] had zijn arbeidsovereenkomst met Surrotec opgezegd en vorderde schorsing van het concurrentiebeding en het relatiebeding, zodat hij in dienst kon treden bij UHP Systems B.V., een concurrent van Surrotec. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, maar oordeelde dat het concurrentiebeding niet onbillijk is en dat Surrotec en UHP als concurrenten kunnen worden aangemerkt. De kantonrechter weegt de belangen van beide partijen en concludeert dat het niet waarschijnlijk is dat de bodemrechter het concurrentiebeding zal vernietigen. De vorderingen van [eiser] worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werknemers om zich bewust te zijn van de gevolgen van concurrentiebedingen en de bescherming van bedrijfsbelangen van werkgevers.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8197500 VV EXPL 19-537
uitspraak: 24 januari 2020
vonnis in kort geding van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] (gemeente [gemeente] ),
eiser,
gemachtigde: mr. M. Bestebreurtje te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Surrotec B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigden: mr. H.T. ten Have en mr. P.F.W.H. Vogels te Amsterdam.
Partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘Surrotec’ genoemd.

1.De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • de dagvaarding met producties van [eiser] van 19 december 2019;
  • de conclusie van antwoord met producties van Surrotec, ontvangen op 9 januari 2020;
  • de brief met aanvullende producties van [eiser] van 9 januari 2020.
De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 10 januari 2020. [eiser] is verschenen met zijn gemachtigde mr. M. Bestebreurtje. Namens Surrotec is de heer [naam] verschenen, met de gemachtigden van Surrotec mr. H.T. ten Have en mr. P.F.W.H. Vogels. De gemachtigden van beide partijen hebben een pleitnota ingediend en voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat verder besproken is.

2.De feiten

Er wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
[eiser] is op 30 april 2018 voor de bepaalde tijd van één jaar in dienst getreden bij Surrotec in de functie van [naam functie] . Vanaf 30 april 2019 was sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.2
De arbeidsovereenkomst bepaalt in artikel 12:
“Artikel 12 Non-concurrentie- en relatiebeding
Tussen werkgever en werknemer geldt het volgende non-concurrentiebeding en relatiebeding.
1. Het is werknemer verboden om, zonder schriftelijke toestemming van werkgever, gedurende 12 maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst, direct of indirect, tegen betaling of om niet, voor zichzelf of voor anderen, in enigerlei vorm werkzaam of betrokken te zijn in of bij enige onderneming met activiteiten, die soortgelijk, aanverwant of concurrerend zijn aan/met activiteiten van werkgever.
2. Het is werknemer verboden om, zonder schriftelijke toestemming van werkgever, gedurende 12 maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst op enigerlei wijze, direct of indirect tegen betaling of om niet, contacten te onderhouden met of werkzaam te zijn voor relaties (daaronder begrepen klanten, leveranciers en afnemers) van werknemer of aan werkgever gelieerde vennootschappen, waarmee werknemer in een periode van één jaar voorafgaand aan het einde van de arbeidsovereenkomst enigerlei zakelijk contact heeft gehad uit hoofde van zijn functie bij werkgever. De vraag of sprake is van een relatie van werkgever, wordt bepaald aan de hand van de administratie van werkgever.”
2.3
[eiser] heeft zijn arbeidsovereenkomst met Surrotec bij brief van 29 september 2019 opgezegd tegen 1 november 2019.
2.4
De gemachtigde van Surrotec schrijft in een brief aan [eiser] van 30 oktober 2019, voor zover nu van belang:
“Eind vorige maand heeft u aan de heer [naam] van Surrotec uw arbeidsovereenkomst opgezegd; naar uw mededeling omdat u wenste een ander soort rol te vervullen en u met andere activiteiten bezig te houden. Tot verbazing van de heer [naam] heeft u hem echter recent medegedeeld dat u voornemens bent om per 1 november a.s. een vergelijkbare positie als u bij Surrotec vervulde aan te gaan bij UHP Systems B.V. te Ridderkerk, een directe concurrent van Surrotec. De heer [naam] heeft u hierop duidelijk gemaakt dat het overeengekomen non-concurrentiebeding onverminderd geldt en dat uw indiensttreding bij UHP Systems een overtreding van dit non-concurrentiebeding zou betekenen.
Zoals u bekend, opereren Surrotec en UHP Systems in een zeer concurrerende nichemarkt, te weten op het terrein van ultra-hogedruk oppervlaktebehandeling. Als [naam functie] was u betrokken bij (vrijwel) de gehele bedrijfsvoering van Surrotec. U had in uw functie toegang tot vertrouwelijke informatie, waaronder zeer relevante (financiële) gegevens. Gelet op de uitvoerige achtergrond- en feitenkennis die u heeft opgedaan tijdens uw dienstverband bij Surrotec, zou uw indiensttreding bij UHP Systems het bedrijfsdebiet van Surrotec ernstig schaden.”

3.Het geschil

3.1
[eiser] vordert primair het concurrentiebeding te schorsen, subsidiair dit beding in die zin te schorsen dat het [eiser] toegestaan is bij UHP Systems B.V. (hierna: ‘UHP’) te gaan werken.
3.2
[eiser] vordert zowel primair als subsidiair het relatiebeding te schorsen, in die zin dat het hem (1) toegestaan is contacten te onderhouden en werkzaam te zijn voor relaties voor zover deze contacten of werkzaamheden niet zien op het machinaal verwijderen van coatings en dat het hem (2) toegestaan is contacten te onderhouden of werkzaam te zijn voor relaties die al tot zijn netwerk behoorden op het moment dat hij in dienst trad bij Surrotec.
3.3
[eiser] vordert meer subsidiair veroordeling van Surrotec tot betaling van een vergoeding op grond van artikel 7:653 lid 5 BW.
3.4
Ter onderbouwing van zijn vorderingen heeft [eiser] , voor zover van belang, het volgende aangevoerd. Indiensttreding bij UHP levert geen strijd met het concurrentiebeding op. Surrotec en UHP zijn geen (directe) concurrenten. Zij zijn weliswaar in dezelfde branche werkzaam doordat zij zich bezig houden met het verwijderen van coatings en/of vervuiling door middel van ultra-hogedruk waterstralen, maar de wijze van uitvoering van de werkzaamheden en de klantenkring zijn anders. Surrotec is hoofdzakelijk in de industrie werkzaam waarbij gedacht moet worden aan daken, binnen- en buitenwanden en bodems van opslagtanks en verricht de werkzaamheden hoofdzakelijk machinaal, niet door middel van gritstralen, met robots. UHP richt zich echter hoofdzakelijk op de scheepvaart met werkzaamheden inhoudende het verwijderen van coatings op vliegdekschepen en verricht de werkzaamheden hoofdzakelijk handmatig, met gritstralen. De werkzaamheden vertonen geen, althans nauwelijks, overlap. Verder beschikt [eiser] niet over bedrijfsgevoelige informatie omdat hij alleen toegang had tot een afgeschermd deel van de computer.
3.5
Surrotec voert verweer tegen de vorderingen van [eiser] . Surrotec heeft aangevoerd dat zij en UHP wel directe concurrenten zijn in een kleine niche-markt. Beide houden zich bezig met het verwijderen van coatings en/of vervuiling door middel van ultra-hogedruk waterstralen, terwijl de wijze van uitvoering van de werkzaamheden en klantenkring niet hoofdzakelijk anders zijn. Ook UHP maakt bij de uitvoering van haar diensten gebruik van zowel machinale als handmatige reiniging. Het betreft dezelfde type werkzaamheden. Beide bieden een totaaloplossing aan. Surrotec is actief in zowel de sector industrie als in de sector scheepvaart. Surrotec en UHP begeven zich in dezelfde klantenkring. Verder beschikt [eiser] over bedrijfsgevoelige informatie van Surrotec omdat hij door zijn functie toegang had tot het gehele computersysteem.
3.6
Voor zover voor de beoordeling van belang, wordt hierna ingegaan op de stellingen waarmee [eiser] en Surrotec de vorderingen en het verweer daartegen (verder) onderbouwen.

4.De beoordeling

4.1
Voldoende is gebleken dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorzieningen, zodat hij in zoverre ontvankelijk is in zijn vordering.
4.2
Dit is een kort geding. Dit betekent dat het antwoord op de vraag of wat [eiser] vordert kan worden toegewezen afhangt van een combinatie van twee aspecten. Ten eerste van een voorlopige beoordeling van de verschillende aspecten van deze zaak, aan de hand van wat partijen daarover naar voren brengen met in gedachten de vraag hoe aannemelijk het is dat de bodemrechter de vorderingen zal toewijzen. Ten tweede, dus in combinatie met het eerste, van een afweging van het belang dat [eiser] heeft bij toewijzing van de vordering tegen het belang dat Surrotec heeft bij afwijzing van de vordering. In dit vonnis geeft de kantonrechter ‘slechts’ een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen. Het is aan de bodemrechter om definitief te beslissen.
concurrentiebeding
4.3
Het concrete spoedeisende belang van [eiser] is een antwoord op de vraag of hij op korte termijn al dan niet in dienst kan treden bij UHP. Alleen de stellingen en vorderingen die betrekking hebben op die vraag worden daarom beoordeeld. De stelling van [eiser] dat het concurrentiebeding in het algemeen te ruim is geformuleerd hoeft niet besproken te worden.
4.4
Een bodemrechter kan een concurrentiebeding (gedeeltelijk) vernietigen als in verhouding tot het te beschermen belang van Surrotec, [eiser] onbillijk benadeeld wordt door dat beding (artikel 7:653 lid 3 aanhef en onder b BW). De kantonrechter acht het aan de hand van wat partijen in dit kort geding naar voren hebben gebracht niet dusdanig aannemelijk dat de bodemrechter het concurrentiebeding (gedeeltelijk) zal vernietigen, dat het gerechtvaardigd is daarop vooruit te lopen door dat beding nu te schorsen.
4.5
Surrotec en UHP zijn, anders dan [eiser] betoogt, gelet op hetgeen Surrotec gemotiveerd naar voren heeft gebracht, naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter als elkaars concurrenten aan te merken. Surrotec en UHP opereren immers allebei in de
(kleine) markt van oppervlakbehandeling door middel van ultrahogedruk waterstralen, daar zijn partijen het over eens. Er zullen ongetwijfeld verschillen (zoals handmatig versus machinaal en scheepvaart versus industrie) zijn in de werkwijze van de twee bedrijven en [eiser] vergroot die verschillen in zijn stellingen (uiteraard) uit, maar deze verschillen zijn te klein om de conclusie te rechtvaardigen dat Surrotec en UHP geen concurrenten van elkaar zijn omdat zij zich op twee verschillende markten begeven. Surrotec zit in Spijkenisse en UHP in Ridderkerk. Ook bij een geografisch beperkter concurrentiebeding zou sprake zijn van concurrenten in dezelfde regio. Op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd lijkt het er vooralsnog ook op dat het de bedoeling is dat [eiser] bij UHP overeenkomstige werkzaamheden gaat uitoefenen als de werkzaamheden die hij tot voor kort heeft verricht bij Surrotec. Dat die functie bij UHP een andere benaming heeft, en ook nog andere taken kent, doet daaraan niet af.
4.6
Het behoeft geen betoog dat Surrotec er belang bij heeft [eiser] aan het beding te houden. Zij wil immers haar bedrijfsbelangen beschermen. Het concurrentiebeding is kort geleden overeengekomen. Aangenomen mag worden dat [eiser] wist wat het betekent om een concurrentiebeding overeen te komen. Daar komt bij dat [eiser] voordat hij bij Surrotec in dienst trad werkzaam was bij Den Breejen waar hij ook gebonden was aan een concurrentiebeding, dat in die relatie onderwerp van overleg vormde voordat hij in dienst trad bij Surrotec. [eiser] stelt weliswaar dat hij niet beschikt over informatie die het bedrijfsbelang van Surrotec kan schaden, maar daar denkt Surrotec anders over. Het is voor de kantonrechter niet mogelijk te beoordelen wie wat dat betreft gelijk heeft. Een concurrentiebeding is nu juist (ook) overeengekomen om discussie over de vraag waarmee een oud-werknemer de voormalige werkgever kan schaden in haar bedrijfsbelangen te voorkomen.
Tegenover het belang van Surrotec staat het algemene, maar eveneens evidente belang van [eiser] , te weten het belang niet te worden beperkt in zijn recht op een vrije arbeidskeuze. De kantonrechter begrijpt dat [eiser] voor zijn inkomen afhankelijk is van een baan, het lastig voor hem wordt elders een andere baan te vinden en deze baan een positieverbetering betekent, maar hierbij moet bedacht worden dat [eiser] zijn arbeidsovereenkomst met Surrotec op 29 september 2019 vrijwillig heeft opgezegd zonder vooruitzicht op een andere baan op dat moment. [eiser] heeft immers verklaard dat hij nog met niets concreet bezig was en pas na ontslagname een aanbod van UHP kreeg. Aangenomen mag worden dat hierbij rekening is gehouden met de mogelijkheid dat niet binnen afzienbare tijd ander werk (met nieuw inkomen) zou zijn gevonden. [eiser] stelt weliswaar dat zijn ontslagname door toedoen was van Surrotec, maar ook daar denkt Surrotec anders over. Het is voor de kantonrechter niet mogelijk te beoordelen wie wat dat betreft gelijk heeft. Dat [eiser] voor zijn inkomen uitsluitend afhankelijk is van deze baan bij UHP is niet gebleken. Als de directeur van UHP in [eiser] zijn opvolger ziet zoals dat uit diens verklaring moet volgen, wat een positieverbetering voor [eiser] betekent, is het niet onaannemelijk dat de directeur bereid is te wachten tot [eiser] weer beschikbaar is. Uit niets blijkt in ieder geval dat de directeur van UHP dit niet is.
4.7
De voormelde belangen van Surrotec enerzijds en die van [eiser] anderzijds afwegend, is het niet waarschijnlijk dat de bodemrechter zal oordelen dat [eiser] onbillijk wordt benadeeld door het voortduren van het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding. De vordering tot schorsing van het concurrentiebeding wordt daarom afgewezen.
relatiebeding
4.8
[eiser] stelt niet welk spoedeisend belang hij heeft bij schorsing van het relatiebeding op de door hem gevorderde manier. Hij noemt (buiten UHP, bij wie [eiser] dus tot
1 november 2020 niet in dienst mag treden) geen relatie waarmee hij op grond van het relatiebeding nu geen contact mag onderhouden. Omdat een spoedeisend belang wat dit betreft dus ontbreekt, moet [eiser] deze kwestie aan de bodemrechter voorleggen. Als die concrete relatie zich voor 1 november 2020 alsnog aandient en Surrotec van mening is dat [eiser] daar geen contact mee mag onderhouden, kan dat tegen die tijd alsnog in een kort geding worden voorgelegd.
vergoeding op grond van artikel 7:653 lid 5 BW
4.9
Als een concurrentie- en relatiebeding [eiser] in belangrijke mate belemmert om anders dan in dienst van Surrotec te werken, kan de rechter bepalen dat Surrotec [eiser] voor de duur van de beperking een vergoeding moet betalen, aldus artikel 7:653 lid 5 BW. [eiser] vordert op grond van dit artikel veroordeling van Surrotec tot doorbetaling van zijn loon zolang hij aan het concurrentie- en relatiebeding gebonden is. Deze vordering van [eiser] is echter niet toewijsbaar. Niet is gebleken dat het beding tot gevolg heeft dat [eiser] welbeschouwd alleen bij Surrotec kan werken. Van pogingen om in dienst te treden bij een bedrijf dat niet onder het concurrentie- en relatiebeding valt is niet gebleken.
kosten van de procedure
4.1
[eiser] is de in het ongelijk gestelde partij. Hij wordt daarom veroordeeld in de kosten van de procedure.
uitvoerbaar bij voorraad
4.11
Dit vonnis wordt zoals Surrotec vordert wat de proceskostenveroordeling betreft
‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat [eiser] aan de veroordeling moet voldoen, ook als in hoger beroep wordt gegaan tegen dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter,
recht doende in kort geding:
wijst de vorderingen van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de kant van Surrotec vastgesteld op € 721,00 aan salaris voor de gemachtigden;
verklaart dit vonnis wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
686