Op 16 juni 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich gedurende een periode van circa vijf jaar schuldig heeft gemaakt aan het valselijk opmaken van aangiften inkomstenbelasting voor derden. De verdachte heeft in deze aangiften telkens onterecht aftrekposten vermeld voor zorgkosten en/of giften, terwijl hij wist dat de belastingplichtigen deze kosten niet hadden gemaakt en de giften niet waren gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen meermalen digitale aangiften voor de Inkomstenbelasting heeft ingediend, waarbij hij valse informatie heeft verstrekt met het doel deze aangiften als echt en onvervalst te gebruiken.
De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat in zijn voordeel heeft meegewogen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en heeft hem veroordeeld voor medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte worden teruggegeven. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op de zitting.