ECLI:NL:RBROT:2020:5507

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
8133902
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten in geschil tussen drinkwaterleverancier en consument

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Evides N.V., een drinkwaterleverancier, en een consument, aangeduid als [gedaagde]. Evides vorderde betaling van buitengerechtelijke incassokosten en rente van [gedaagde] wegens een betalingsachterstand. De procedure volgde op een eerdere veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag aan Evides, maar [gedaagde] betwistte de hoogte van de vordering en stelde dat zij meer had betaald dan verschuldigd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat Evides als monopolist drinkwater levert en dat [gedaagde] hiervoor een vergoeding verschuldigd is. De rechter oordeelde dat [gedaagde] in verzuim was geraakt door niet tijdig te betalen, en dat Evides recht had op buitengerechtelijke incassokosten. Echter, de rechter kwam tot de conclusie dat [gedaagde] over 2019 te veel had betaald, wat leidde tot een vermindering van de gevorderde incassokosten. Uiteindelijk werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 0,97 aan incassokosten, terwijl de gevorderde rente werd afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten droegen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor duidelijke communicatie over betalingsverplichtingen en de gevolgen van verzuim, evenals de rol van buitengerechtelijke incassokosten in civiele procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8133902 \ CV EXPL 19-46606
uitspraak: 19 juni 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
Evides N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: Van Es Gerechtsdeurwaarders & Incasseerders te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Evides’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding met producties van 26 september 2019;
  • het herstelexploot (wijziging juridische grondslag voor afsluiten nutsvoorziening) van 14 oktober 2019;
  • het schriftelijke antwoord van [gedaagde] , waarin zij om uitstel verzoekt;
  • het aanvullende schriftelijke antwoord van [gedaagde] met producties;
  • de conclusie van repliek met producties;
  • de schriftelijke reactie van [gedaagde] met producties;
  • de akte uitlating van Evides met een productie.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Evides levert als monopolist drinkwater in het zuidelijke deel van de provincies Zuid-Holland en in de provincie Zeeland. Evides levert in die hoedanigheid ook drinkwater aan [gedaagde] . [gedaagde] is hiervoor een vergoeding verschuldigd aan Evides.
2.2.
Evides brengt per kwartaal een voorschotbedrag in rekening bij [gedaagde] , welk voorschotbedrag in 2019 € 43,78 bedroeg. Aan het einde van ieder verbruiksjaar vindt op basis van het verbruik van [gedaagde] een eindafrekening plaats.
2.3.
Evides heeft op 15 januari 2019 de eindafrekening over het jaar 2018, ter hoogte van
€ 39,84, verzonden aan [gedaagde] .
2.4.
[gedaagde] is bij vonnis van 27 februari 2019, onder zaaknummer 7508814 \ CV EXPL 19-4966 (hierna: het verstekvonnis) tussen partijen gewezen, door de kantonrechter van deze rechtbank, bij verstek, veroordeeld tot betaling aan Evides van een bedrag van
€ 79,56 aan hoofdsom, verschenen rente en kosten.

3..De vordering

3.1.
Evides heeft (kort gezegd), na vermindering van eis, gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan haar van € 40,87 aan incassokosten en rente berekend tot en met de dag van dagvaarding, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan haar vordering heeft Evides (zakelijk weergegeven en voor zover van belang) het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde] heeft de eindafrekening over het jaar 2018 en de voorschotnota’s van januari, april en juli 2019, ondanks aanmaning van Evides, niet tijdig (geheel) voldaan. Ten tijde van de dagvaarding was daarom sprake van een betalingsachterstand van € 51,21. In de loop van deze procedure heeft [gedaagde] deze achterstand voldaan. Evides vordert daarom nu met betrekking tot die voormalige betalingsachterstand € 40,- aan incassokosten en € 0,87 aan rente berekend tot en met de dag van dagvaarding.
3.3.
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering en heeft daartoe (zakelijk weergegeven en voor zover van belang) het volgende aangevoerd. De eindafrekening over 2018 en de voorschotnota van januari 2019 zijn reeds begrepen in het verstekvonnis, zodat Evides daar nu niet wederom aanspraak op kan maken. [gedaagde] heeft in 2019 iedere maand € 25,- betaald. Al deze betalingen dienen te worden aangemerkt als betalingen ten aanzien van de nota’s die [gedaagde] in 2019 ontvangen heeft, zodat zij meer heeft betaald dan zij verschuldigd was. Daarom was geen sprake van een betalingsachterstand en is [gedaagde] geen rente, incassokosten en proceskosten verschuldigd aan Evides.

4..De beoordeling

4.1.
Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke kosten overweegt de kantonrechter het volgende. Uit artikel 6:96 lid 6 BW volgt dat [gedaagde] een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten pas verschuldigd wordt nadat zij na het intreden van verzuim, onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling, vruchteloos is aangemaand tot betaling. Evides stelt dat zij op 5 maart 2019 een dergelijke zogenoemde veertiendagenbrief heeft verzonden aan [gedaagde] , tot betaling van € 49,71. Nu [gedaagde] aanvoert dat zij nooit een achterstand heeft laten ontstaan, zal de kantonrechter eerst oordelen of er verzuim is ingetreden, zoals bedoeld in het voornoemde artikel. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
4.2.
Artikel 6:81 BW bepaalt dat de schuldenaar in verzuim is gedurende de tijd dat de prestatie uitblijft nadat zij opeisbaar is geworden en aan de eisen van de artikelen 82 en 83 is voldaan, behalve voor zover de vertraging hem niet kan worden toegerekend of nakoming reeds blijvend onmogelijk is. Vast staat dat [gedaagde] in januari 2019
€ 83,62 aan Evides diende te betalen, namelijk € 39,84 aan eindafrekening over 2018 en
€ 43,78 aan voorschot over het eerste kwartaal van 2019.
4.3.
[gedaagde] heeft allereerst aangevoerd dat dit bedrag reeds in het verstekvonnis begrepen was. Ten aanzien van dit verweer overweegt de kantonrechter het volgende. Evides heeft gesteld dat het verstekvonnis slechts zag op nota’s tot en met oktober 2018. Zij heeft ter onderbouwing van deze stelling een dagvaarding in het geding gebracht. Zij heeft echter per abuis de dagvaarding van de onderhavige procedure overgelegd. Echter blijkt evenwel uit het overgelegde verstekvonnis dat die procedure is aangevangen door een dagvaarding van 10 januari 2019. Daarom is het niet mogelijk dat de eindafrekening van 2018 en de nota van januari 2019, die allebei zijn gedagtekend 15 januari 2019 in het verstekvonnis zijn begrepen. [gedaagde] heeft haar verweer daarop niet nader onderbouwd. Daarom komt vast te staan dat dit bedrag van € 83,62 niet in het verstekvonnis begrepen was.
4.4.
[gedaagde] voert verder aan dat zij vanaf januari 2019 iedere maand € 25,- heeft betaald aan Evides en daarom geen achterstand heeft laten ontstaan. Evides betwist dit en heeft een betalingsoverzicht overgelegd. Uit dit betalingsoverzicht, dat correspondeert met het betalingsoverzicht dat [gedaagde] , bij haar aanvullende schriftelijke antwoord heeft overgelegd, volgt dat [gedaagde] in 2019 tot 5 maart (de dag waarop Evides de veertiendagenbrief heeft verstuurd) twee betalingen heeft verricht, namelijk € 14,- (omstreeks 25 januari 2019) en € 20,- (omstreeks 25 februari 2019). [gedaagde] heeft daarop geen betalingsbewijzen overgelegd van andere betalingen. Daarom staat vast dat [gedaagde] in 2019 tot en met 5 maart in totaal € 35,- aan Evides heeft betaald.
4.5.
Uit de facturen volgt dat een betalingstermijn van 14 dagen van toepassing is. Aangezien Evides op 15 januari 2019 een bedrag van € 83,62 bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht en [gedaagde] tot 5 maart 2019, de dag waarop de veertiendagenbrief is verzonden, in totaal € 35,- had betaald, verkeerde zij toen (van rechtswege) in verzuim, op grond van artikel 6:81 jo 6:83 sub a BW.
4.6.
De veertiendagenbrief voldoet verder aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW en de hoogte van de vergoeding is berekend conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De ontvangst van de brief staat daarnaast als onweersproken vast.
4.7.
Weliswaar heeft [gedaagde] op 25 maart 2019 een betaling verricht van € 25,-, maar gesteld noch gebleken is dat deze betaling heeft plaatsgevonden binnen de genoemde termijn van 14 dagen na de ontvangst van de brief, nog daar gelaten dat deze betaling geen invloed zou hebben op de hoogte van de buitengerechtelijke kosten die op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar zijn. Daarom is [gedaagde] de buitengerechtelijke incassokosten van € 40,- verschuldigd geworden.
4.8.
Voorts ligt de vraag voor of Evides nog een vorderingsrecht heeft, aangezien [gedaagde] aanvoert dat zij over 2019 te veel heeft betaald. De kantonrechter overweegt daaromtrent het volgende. Uit de betalingsoverzichten van Evides, die zij bij conclusie van repliek en bij haar akte uitlating heeft overgelegd volgt dat de betalingen van [gedaagde] van 25 januari 2019 en 25 februari 2019 en een gedeelte van de betaling van
25 maart 2019 door Evides zijn afgeboekt op de betalingsverplichting die voortvloeit uit het verstekvonnis. [gedaagde] voert aan dat alle betalingen dienen te worden afgeboekt op haar betalingsverplichtingen uit 2019. [gedaagde] heeft daartoe onbetwist gesteld dat zij alle betalingen ten aanzien van het verstekvonnis diende te verrichten aan de gemachtigde van Evides. Aangezien onbetwist is dat de betalingen van januari, februari en maart zijn verricht aan Evides ‘zelf’, dienen deze naar het oordeel van de kantonrechter, conform de stelling van [gedaagde] , te worden afgeboekt op haar betalingsverplichtingen uit het jaar 2019. Temeer nu uit de veertiendagenbrief en de aanmaning van 16 februari 2019, die Evides bij conclusie van repliek heeft overgelegd, volgt dat Evides deze betalingen eerst ook heeft aangemerkt als betalingen ten aanzien van de facturen van januari 2019 en deze pas later heeft ‘omgeboekt’ naar de betalingsverplichting uit hoofde van het verstekvonnis.
4.9.
Daarom oordeelt de kantonrechter dat Evides ten onrechte betalingen van [gedaagde] uit 2019 heeft afgeboekt op de betalingsverplichting die voortvloeit uit het verstekvonnis. Dat betekent dat [gedaagde] over 2019 € 39,03 meer heeft betaald dan de bij haar in rekening gebrachte bedragen. Daarom dient dit bedrag in mindering te worden gebracht op de door haar verschuldigde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Daarom zal de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen tot een bedrag van € 0,97.
4.10.
Voorts maakt Evides aanspraak op € 0,87 aan rente berekend tot de dag van dagvaarding. Nu hiervoor is overwogen dat betalingen van [gedaagde] ten onrechte zijn afgeboekt op de betalingsverplichting uit het verstekvonnis is de rente op een onjuiste manier berekend. De gevorderde rente zal daarom worden afgewezen.
4.11.
Aangezien beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan Evides te betalen € 0,97 aan buitengerechtelijke incassokosten;
compenseert de proceskosten, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
33394