ECLI:NL:RBROT:2020:550

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
27 januari 2020
Zaaknummer
C/10/562315 / HA ZA 18-1091
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgemeenschap en toepasselijk recht na echtscheiding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen een man en een vrouw over de verdeling van hun huwelijksgemeenschap na hun echtscheiding. Partijen zijn op 30 december 2003 in Istanbul, Turkije, gehuwd en hebben beiden de Turkse nationaliteit. De man heeft zich echter in Nederland gevestigd, terwijl de vrouw in Turkije bleef tot 2004. De vrouw heeft op 5 december 2016 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend, waarna het huwelijk op 14 juni 2017 is ontbonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het toepasselijke recht voor de verdeling van de gemeenschap is gewijzigd van Turks recht naar Nederlands recht, omdat de vrouw zich in Nederland heeft gevestigd en er sprake is van een gezamenlijke gewone verblijfplaats.

De rechtbank heeft de vorderingen van de vrouw tot afgifte van sieraden en betaling van de helft van de overwaarde van de echtelijke woning toegewezen. De man vorderde onder andere dat het beslag op de inhoud van een safeloket zou worden opgeheven en dat de vrouw aansprakelijk zou worden gesteld voor non-conformiteit van de geleverde woning. De rechtbank heeft de vorderingen van de man afgewezen, omdat de vrouw niet alleen verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gebreken aan de woning. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de man geen recht heeft op de volledige waarde van de sieraden, omdat deze in de gemeenschap vallen. De zaak is aangehouden voor nadere informatie over de schulden en de sieraden, en partijen zijn verwezen naar de rol voor verdere behandeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team handel en haven
Zaak-/rolnummer: C/10/562315 / HA ZA 18-1091
Vonnis van 22 januari 2020
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. S. Ilkdogan te Utrecht,
- tegen -
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. S. Kaya te Nijmegen.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 25 oktober 2018 met producties;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende eisvermeerdering;
- nagezonden producties van de man;
- nagezonden producties van de vrouw;
- een proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 21 mei 2019;
- een brief van mr. Kaya met opmerkingen op het proces-verbaal.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
Partijen zijn op 30 december 2003 in Istanbul, Turkije met elkaar gehuwd.
2.2
De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de Turkse nationaliteit. De vrouw heeft de Turkse nationaliteit.
2.3
De vrouw heeft zich op 26 augustus 2004 vanuit Turkije in Nederland gevestigd (prod. 5 conclusie van antwoord in conv).
2.4
Op 12 februari 2004 is de echtelijke woning aan de [adres] (hierna: woning) gekocht (prod. 3 dagvaarding).
2.5
Op 5 december 2016 heeft de vrouw een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenverzoeken ingediend (prod. 2 conclusie van antwoord in conv).
2.6
Het huwelijk van partijen is op 14 juni 2017 ontbonden door inschrijving van de echtscheiding (prod. 2 dagvaarding).
2.7
Op 12 oktober 2018 is door de vrouw conservatoir beslag gelegd op de inhoud van een safeloket, die op naam van de man staat (prod. 8 conclusie van antwoord in conv).

3.De vorderingen in conventie en in reconventie

3.1
De vrouw vordert – na wijziging van eis - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man veroordeelt tot:
a. afgifte van de in de stukken genoemde sieraden;
- subsidiair: afgifte van een deel van die sieraden, met € 19.010,-;
betaling van € 7.095,19 (helft van de overwaarde);
II. de saldi van de bankrekeningen tussen partijen verdeelt.
3.2
De man vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. bepaalt dat:
Nederlands recht van toepassing is;
de peildatum voor de verdeling 5 december 2016;
dit vonnis in plaats van de medewerking van de vrouw komt;
II. het beslag opheft met een dwangsom;
III. voor recht verklaart dat in de gemeenschap geen gouden sieraden vallen;
IV. de vrouw veroordeelt tot betaling van:
€ 10.860,- (hypotheekpremies);
€ 927,63 (gemeentelijke belasting);
€ 708,14 (Eneco);
€ 952,80 (KPN);
€ 117,51 (Vitens);
€ 2.375,49 (creditcardschuld);
V. overleggen van bescheiden beveelt;
VI. bepaalt dat de vrouw geheel aansprakelijk is als partijen wegens non-conformiteit van de geleverde woning veroordeeld zullen worden;
met een veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.3
Partijen concluderen over en weer tot afwijzing van de vorderingen van de ander. Hieronder worden de standpunten van partijen per onderdeel besproken.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1
Rechtsmacht
De Nederlandse rechter komt in deze procedure rechtsmacht toe op grond van artikel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) jo. Artikel 3:178 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), nu de man ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding zijn woonplaats in Nederland had.
4.2
Toepasselijk recht
Het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: HVV) is op het huwelijksvermogensregime van partijen van toepassing, omdat partijen zijn gehuwd na 1 september 1992. Hierin staat dat het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten wordt beheerst door het interne recht van de Staat van hun gemeenschappelijke nationaliteit, indien echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk niet op het grondgebied van dezelfde Staat vestigen (artikel 4 lid 2 onder 3 HVV). Vast staat dat de vrouw na de huwelijkssluiting in Turkije is gebleven en de man zijn gewone verblijfplaats in Nederland had. De vrouw heeft zich pas acht maanden na de huwelijkssluiting bij de man in Nederland gevestigd. Hieruit volgt dat van een eerste gewone verblijfplaats in dezelfde Staat geen sprake is. Partijen hebben beiden de Turkse nationaliteit en bezaten deze al voor het sluiten van het huwelijk, zodat partijen een gemeenschappelijke nationaliteit hebben, zoals bedoeld in artikel 15 HVV. Dit betekent dat het Turks recht ten tijde van de huwelijkssluiting op het huwelijksvermogensregime van toepassing is.
Doordat de vrouw zich op 26 augustus 2004 bij de man in Nederland heeft gevestigd en daarmee sprake is van een eerste gezamenlijke gewone verblijfplaats en doordat het toepasselijk huwelijksvermogensregime ten tijde van de huwelijkssluiting is vastgesteld op basis van gemeenschappelijke nationaliteit op grond van artikel 4 lid 2 onder 3 HVV, vindt een automatische wijziging van het toepasselijke recht plaats (artikel 7 lid 2 onder 3 HVV). Dit heeft tot gevolg dat op het huwelijksvermogensregime van partijen over de periode tot 26 augustus 2004 het Turks recht van toepassing is en over de periode vanaf 26 augustus 2004 het Nederlandse recht van toepassing is.
Op grond van het Nederlands huwelijksvermogensrecht geldt als peildatum voor de omvang van de gemeenschap 5 december 2016, het moment van het indienen van het verzoekschrift tot echtscheiding.
4.3
De echtelijke woning
De volgende feiten staan vast:
  • De woning behoorden in gezamenlijk eigendom aan partijen toe.
  • De vrouw heeft in de periode van 15 november 2016 tot de levering in de woning gewoond zonder de man.
  • De woning is verkocht en geleverd op 16 januari 2018 (prod. 3, 4 en 5 dagvaarding).
  • De overwaarde van de woning (€ 14.190,39) staat in depot bij een notaris (prod. 6 dagvaarding).
  • Partijen zijn in rechte aangesproken door de kopers om € 7.289,04 te betalen wegens non-conformiteit.
4.3.1
Overwaarde
Partijen zijn het erover eens dat zij ieder recht hebben op de helft van de overwaarde van de echtelijke woning, ongeacht welk recht van toepassing is. Elk van partijen heeft dus recht op € 7.095,19. De vordering van de man moet dus worden afgewezen en die van de vrouw moet worden toegewezen.
4.3.2
Hypotheekpremies
De man vordert € 10.860,60. Hij stelt dat hij in de periode van 5 december 2016 tot 16 april 2018 in totaal € 21.721,21 aan hypotheekpremie heeft betaald. Hij vordert de helft van dit bedrag van de vrouw op grond van redelijkheid en billijkheid. De vrouw betwist dat de man dit bedrag heeft betaald.
Indien de man uit eigen vermogen de hoofdsom van de lening heeft afgelost, is daarmee het vermogen van partijen toegenomen. De vrouw dient in dat geval de helft van het betaalde aan de man terug te betalen. Betaalde rente betreft vergoeding voor het lenen en is niet vermogensvormend.
Uit de door de vrouw overgelegde e-mail van de bank (prod. 6 antwoord in reconv) blijkt dat de betalingsachterstand is verrekend bij de overdracht van de woning. Voor zover dit het geval is geweest, is er niet betaald uit het vermogen van de man.
De man wordt in de gelegenheid gesteld gegevens over te leggen, waaruit blijkt dat hij in de periode van 5 december 2016 tot 16 april 2018 de lening heeft afgelost (met andere woorden: alleen de aflossingen en niet de betaalde rente). In hoeverre in de alimentatieberekening rekening is gehouden met hypotheeklasten is in dit verband niet van belang. Bij alimentatie gaat het om inkomen en hier gaat het om vermogen.
4.3.3
Gebruikerslasten
Vast staat dat de man ten behoeve van de huishouding van de vrouw de volgende lasten heeft voldaan:
- de gemeentelijke belastingen over 2017, € 396,--
(prod. 13 conclusie van antwoord in conv);
- de gemeentelijke belastingen over 2018, € 471,--
(prod. 13 conclusie van antwoord in conv);
- de waterschapsbelasting, € 60,63
(prod. 13 conclusie van antwoord in conv);
- stroom en gas (Eneco), € 708,14
(prod.14 conclusie van antwoord in conv);
- telefoon, televisie en internet (KPN), € 952,80
(prod. 15 conclusie van antwoord in conv);
- water (Vitens), € 117,51
(prod. 16 conclusie van antwoord in conv).
Het gaat om verplichtingen die door partijen gezamenlijk zijn aangegaan. Zij zijn dus hoofdelijk aansprakelijk voor deze schulden (art 6:7 BW). De man heeft een vordering op de vrouw, indien hij meer heeft betaald dan zijn eigen aandeel (art. 6:10 lid 1 BW). De betalingen zijn allemaal gedaan in de periode dat de vrouw in de woning woonde en de man niet. Het aandeel van de vrouw moet dus gesteld worden op 100%. Deze bedragen moet de vrouw dus aan de man betalen. Een uitzondering hierop vormen de gemeentelijke belastingen. Het eigenaarsdeel is ook door de man verschuldigd. Daarvan dient hij de helft te dragen. De rechtbank stelt het aandeel van de man voor de gemeentelijke belastingen over 2017 en 2018 op € 250,--.
De vrouw is dus in totaal aan gebruikerslasten € 2.456,08 (€ 2.706,08 -/- € 250,--) aan de man verschuldigd. De vrouw heeft nog aangevoerd dat zij niet alleen in de woning heeft gewoond, maar ook de kinderen en de moeder van de man. Dit is geen reden om de man haar lasten te laten betalen. Als de vrouw dat nodig vindt, kan zij vragen aan haar huisgenoten om mee te betalen.
Nu alle betalingen vast staan heeft de man geen belang meer bij overlegging van stukken. De vordering ex artikel 843a Rv zal dus worden afgewezen.
4.3.4
Non-conformiteit
Vast staat dat beiden in rechte zijn betrokken door de kopers van de woning.
De man vordert dat in feite dat de vrouw hem moet vrijwaren van al deze aanspraken. Hij stelt het volgende. De vrouw verbleef in de woning en zij had de kopers moeten wijzen op de zichtbare lekkage in de serre. Op grond van de redelijkheid en billijkheid moet zij dan ook het risico dragen in deze procedure. Als zij het gebrek had gemeld, waren de kosten niet zo opgelopen.
Uitgangspunt is dat beide verkopers jegens de koper hoofdelijk aansprakelijk zijn, indien de woning niet voldoet aan de overeenkomst. Verkopers onderling moeten zich ten opzichte van elkaar gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid (art. 6:2 lid 1 BW). Als juist is dat de vrouw een gebrek kende, maar heeft verzwegen, terwijl de man dit gebrek niet kende (of kon kennen), brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid mee dat de vrouw de rechtsgevolgen hiervan dient te dragen.
Uit de stellingen van de man volgt dat hij zelf ook kon weten dat er lekkage was geweest. Hij stelt dat de lekkage zichtbaar was (proces-verbaal) en dat hij een week voor de levering in de woning is geweest (conclusie van antwoord in conv, onder 56). Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat alleen de vrouw de rechtsgevolgen van de lekkage en/of het verzwijgen ervan dient te dragen.
De vordering van de man dat de vrouw zal moeten voldoen aan een eventuele veroordeling in de non-conformiteitsprocedure moet dus worden afgewezen.
4.4
Schulden
Vast staat dat partijen per 5 december 2016 de volgende schulden hebben:
- € 4.750,21 (creditcard)
- € 1.396,46 (ING)
- € 493,16 (ABN)
Partijen zijn het erover eens dat zij elk de helft van deze schulden dienen te voldoen. Partijen mogen zich nog uitlaten wie van hen deze schulden heeft betaald. De man stelt ten aanzien van de creditcard niet dat hij deze schuld al heeft afgelost, zodat niet valt in te zien, waarom de vrouw hem zou moeten betalen.
4.5
Geldlening bij de broer van de man?
De man stelt dat partijen een bedrag van € 20.00,00 van zijn broer hebben geleend. De vrouw betwist dat een dergelijke lening is afgesloten.
Indien de gestelde lening zou zijn gesloten en deels afgelost door de man (hetgeen de vrouw dus betwist) geldt het volgende. In de overgelegde verklaring staat dat de man en de vrouw beiden verplicht zijn het geleende bedrag terug te betalen. Zij zijn dus ten opzichte van de broer hoofdelijk aansprakelijk (art 6:7 lid 1 BW). De man heeft pas een vordering op de vrouw als hij meer heeft betaald dan zijn aandeel in de lening (art 6:10 lid 1 BW). Dat aandeel moet worden gesteld op 50%, omdat de man zelf stelt dat partijen recht hebben op de helft van de gemeenschap.
De man stelt dat hij de lening heeft afgelost en hij legt in dit verband bankoverschrijvingen over waaruit blijkt dat hij in september, oktober en november van 2016 steeds een bedrag van € 300,-- aan zijn broer heeft betaald (prod. 18 conclusie van antwoord in conv). Dat is nog lang niet de helft van de vordering, dus de man heeft geen vordering op de vrouw. Reeds hierom moet de dit onderdeel van de vordering van de man worden afgewezen.
Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen. De man heeft onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van een lening. Hij heeft niet betwist dat partijen een bouwdepot hadden waaruit de verbouwing is betaald. Hij stelt dat het geleende bedrag is aangewend voor de verbouwing. Het had op zijn weg gelegen om uit te leggen waar dit geld aan besteed is, omdat er al een bouwdepot was. Vast staat dat de vrouw de verklaring niet heeft ondertekend. De schriftelijke verklaring heeft dus geen waarde ten opzichte van haar.
De vordering tot betaling van € 9.550,-- moet dus worden afgewezen. Hetzelfde lot treft de daarover gevorderde rente, omdat er geen verzuim is. De gevorderde dwangsom kan niet worden toegewezen, omdat een dwangsom over het betalen van een geldvordering niet mogelijk is (art 611a lid 1 laatste zin Rv).
4.6
De sieraden en het beslag
De vrouw vordert dat de man de volgende sieraden afgeeft:
- 20 armbanden;
- de set;
- drie kinderarmbandjes;
- vier gouden Turkse munten;
- één gouden Turkse munt.
De vrouw stelt dat deze sieraden haar eigendom zijn, omdat zij deze voor haar huwelijk ter geschenk heeft gekregen. De man voert aan dat er geen sieraden meer zijn en dat de sieraden die er waren toebehoorden aan de huwelijksgoederengemeenschap.
Als de vrouw eigenaar is van de sieraden en de man beschikt daarover, is zij bevoegd deze van hem op te eisen (art 5:2 BW). Op het moment dat Nederlands recht van toepassing werd, gold de wettelijke gemeenschap van goederen. Deze gemeenschap omvat alle goederen van de echtgenoten die aanwezig zijn (artikel 1:94 lid 2 BW). Dat betekent dat de sieraden in beginsel in de gemeenschap zijn gevallen, als deze aanvankelijk aan de vrouw zijn geschonken. Partijen zijn het erover eens dat zij elk gerechtigd zijn op de helft van de gemeenschap. De vrouw heeft dus geen recht op alle sieraden die op 5 december 2016 aanwezig waren.
De vrouw stelt dat de sieraden, waarvan zijn afgifte vordert zich in de kluis bevinden. Zij verwijst naar het proces-verbaal dat de deurwaarder op 26 oktober 2018 heeft opgemaakt (prod. 10 bij conclusie van antwoord in conv). Het is de rechtbank niet duidelijk op welke sieraden zij precies aanspraak maakt. De vrouw wordt in de gelegenheid gesteld duidelijk aan te geven welke sieraden op de foto’s van haar zijn (en later in de gemeenschap zijn gevallen). Zij kan dit doen door bijvoorbeeld te verwijzen naar foto’s waarop zij als bruid deze sieraden draagt. Er zitten wel bruidsfoto’s bij de stukken (prod. 11 bij cva in conv), maar niet duidelijk is wat het verband is tussen deze foto’s en de foto’s van de sieraden in de kluis.
Over het beslag zal worden geoordeeld als duidelijk is wat er met de kluisinhoud moet gebeuren.
4.7
Overige vorderingen man
De man heeft een aantal vorderingen ingesteld, waarbij hij geen belang heeft:
  • In dit vonnis is al bepaald dat Nederlands recht van toepassing is op de verdeling en dat peildatum voor het bepalen voor de omvang van de gemeenschap 5 december 2016 is. Bij een afzonderlijke verklaringen voor recht heeft de man geen belang.
  • Bepaling dat het vonnis in plaats van de medewerking van de vrouw komt: geen enkele vordering is gebaat bij een dergelijke ‘bepaling’. Bij toegewezen bedragen kan worden verrekend of ten uitvoer gelegd. Verder zijn er geen vorderingen die de medewerking van de vrouw vereisen.
Deze onderdelen van zijn vordering zullen worden afgewezen.
4.8
Recapitulatie
De volgende beslissingen zijn genomen:
In conventie:
afgifte sieraden: nadere informatie (r.o. 4.6)
betaling van € 7.095,19: toewijzen (r.o. 4.3.1)
verdeling banksaldi: nadere informatie (r.o. 4.4)
In reconventie:
Bepaling dat Nederlands recht van
toepassing is: afwijzen (r.o. 4.7)
Bepaling van de peildatum: afwijzen (r.o. 4.7)
Bepaling dat dit vonnis in plaats van
de medewerking van de vrouw komt: afwijzen (r.o. 4.7)
Opheffen beslag: aanhouden (r.o. 4.6)
Verklaring voor recht dat in de gemeen-
schap geen gouden sieraden vallen: nadere informatie (r.o. 4.6)
Betaling gebruiksvergoedingen: toewijzen -/- € 250,-- (r.o. 4.3.3)
Creditcardschuld: nadere informatie (r.o. 4.4)
Overlegging van bescheiden: afwijzen (r.o. 4.7)
Bepaling dat de vrouw geheel aan-
sprakelijk is als partijen wegens
non-conformiteit van de geleverde
woning veroordeeld zullen worden: afwijzen (r.o. 4.3.4)
4.9
Proceskosten
Nu vast wordt overwogen dat elk van partijen de eigen kosten moeten dragen, omdat zij ex-echtelieden zijn en het geschil voortvloeit uit de afwikkeling van de echtscheiding.
4.1
De verdere procedure
Alvorens verder te kunnen beslissen is nadere informatie nodig over de schulden (zijn deze afgelost en zo ja, door wie) en over de sieraden (zijn de sieraden in de kluis de sieraden die de vrouw bij haar huwelijk heeft gekregen). De zaak zal naar de rol worden verwezen, zodat partijen, de vrouw als eerste, deze nadere informatie kunnen verschaffen. Het is mogelijk dat er een tweede zitting zal worden gehouden.

5.De beslissing

De rechtbank:
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 19 februari 2020 voor conclusie na tussenvonnis door de vrouw;
verstaat dat de man hierop zal mogen reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. den Hollander en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 januari 2020.
350