ECLI:NL:RBROT:2020:5432

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
10/691040-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van cocaïne en medeplegen voorbereidingshandelingen vervaardiging van drugs

Op 9 juni 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 5 maart 2020 in Rotterdam werd aangehouden. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 1.002,9 gram cocaïne en het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van drugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in een auto werd aangetroffen waarin de cocaïne verborgen was, en dat hij bovendien in het bezit was van een aankoopbon voor methanol en aceton, stoffen die vaak worden gebruikt bij de vervaardiging van drugs. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 7 maanden, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 18 maanden op. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich tezamen met anderen schuldig had gemaakt aan voorbereidingshandelingen ten aanzien van de bereiding van cocaïne. De verdachte ontkende de feiten en stelde dat hij op reis was om een auto te kopen, maar de rechtbank vond zijn verklaring niet aannemelijk. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne en dat hij betrokken was bij de drugshandel. De rechtbank legde de straf op met inachtneming van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/691040-20
Datum uitspraak: 9 juni 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in Detentie Centrum Rotterdam,
raadsman mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 mei 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. V.A.M.G. Bilt heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft gepleegd. Daartoe voert zij aan dat voor bezit van cocaïne niet noodzakelijk is dat de goederen aan de verdachte toebehoren, maar dat voldoende is dat de goederen zich in zijn machtssfeer bevinden. Dat is hier het geval. Verdachte is aangetroffen in een auto waarin de cocaïne verborgen was. Nu verdachte een onaannemelijk en onverifieerbaar verhaal heeft over hoe hij aan deze auto komt, moet het ervoor worden gehouden dat hij wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de drugs.
Ten aanzien van het tweede feit vraagt zij om vrijspraak, nu niet uit het dossier kan blijken dat de verdachte in het pand op de [adres delict] is geweest. Het enkele aantreffen van de sleutel van dit pand bij de insluitingsfouillering van de verdachte, is onvoldoende om het medeplegen van voorbereidingshandelingen van drugshandel te bewijzen.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich ten aanzien van het eerste feit op het standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Voor de bewezenverklaring van het bezit van cocaïne is vereist dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden. Daarvoor was wetenschap van de aanwezigheid van de drugs vereist, en dit kan in deze zaak niet worden vastgesteld.
Ten aanzien van het tweede feit verzoekt de verdediging ook om vrijspraak. In het dossier zit geen bewijs waarmee wordt aangetoond dat de verdachte in het drugspand aan de [adres delict] aanwezig is geweest. Ook blijkt er niets uit het dossier dat wijst op samenwerking met medeplegers ten aanzien van dit feit.
4.1.3.
Beoordeling
Op 6 februari 2020 ontvangt de politie een anonieme melding. De melder vermoedt dat aan de [adres delict] te Rotterdam (hierna: het pand) drugs worden verwerkt waarbij regelmatig Oost-Europese personen werden gezien. Naar aanleiding van deze melding wordt dit pand geobserveerd door de politie. De agenten zien op 6 februari 2020 twee mannen met blikken het pand binnengaan. Vervolgens zien zij dat een grijze Volkswagen Golf, voorzien van het Duitse kenteken [kentekennummer] stopt bij de woning. De bestuurder gaat het pand binnen.
De verdachte wordt enkele weken later, op 5 maart 2020, als bestuurder aangetroffen in deze auto in Rotterdam. Hij blijkt € 3.000,00 in contanten bij zich te dragen en in de auto wordt in een verborgen ruimte een pakket aangetroffen waarvan later blijkt dat hier ruim 1000 gram cocaïne in zit. De verdachte draagt daarnaast een aankoopbon voor 20 kilogram methanol en 114 kilo aceton bij zich en sleutels die passen op de centrale toegangsdeur en de voordeur van het pand. Bij de doorzoeking van het pand zijnverschillende goederen aangetroffen die de politie herkent als goederen die gebruikt worden bij het vervaardigen van verdovende middelen.
De verdachte ontkent de ten laste gelegde feiten. Hij verklaart dat hij op reis was vanuit Albanië door Europa om een auto te kopen voor zijn gezin. Hij droeg € 4.000,- cash geld bij zich om een auto mee te kunnen kopen. In België trof hij Albanezen die hem zouden helpen met het kopen van een auto. Hij is voor één van hen met een taxi naar een bedrijf gegaan en heeft daar voor hem een factuur voorgeschoten, waarvan de aankoopbon in zijn zak is aangetroffen. Hij heeft de auto waarin hij is aangetroffen van iemand geleend om Nederland te bezoeken, waar hij nog nooit was geweest. De sleutels van het pand zaten aan de autosleutel, die heeft hij eraf gehaald en in zijn zak gestoken omdat deze lawaai maakten. Van het drugspand en de cocaïne die in zijn auto is aangetroffen weet hij niets.
De rechtbank acht het door de verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk en wijst daartoe op het volgende.
De politie heeft de telefoon van de verdachte onderzocht. Uit de gegevens van zijn telefoon blijkt dat deze op 1 maart 2020 gebruik heeft gemaakt van een Nederlandse zendmast voorzien van het Cel-Id: [Cel-Id nummer] . Het pand valt binnen het zendgebied van deze zendmast. Ook blijkt de telefoon van de verdachte vanaf 23 februari 2020 elke dag gebruik te hebben gemaakt van een Nederlands netwerk.
Dit komt niet overeen met de verklaring van de verdachte, die zegt dat hij pas op 5 maart 2020 voor het eerst naar Nederland is gereisd. Bovendien heeft de verdachte op de zitting verklaard dat hij zijn telefoon al vanaf 2016 heeft en dat hij die gedurende zijn gehele reis in zijn bezit heeft gehad. Dit maakt dat het aangevoerde alternatieve scenario door de objectieve onderzoeksresultaten met betrekking tot de telefoon reeds wordt ontkracht. Voor het overige is de verklaring van verdachte niet verifieerbaar. Hij kan niet verklaren van wie hij de auto heeft geleend en voor wie hij de factuur heeft moeten betalen. Het had onder de gegeven omstandigheden op de weg van verdachte gelegen om hier duidelijkheid over te geven. De rechtbank zal het alternatieve scenario derhalve verwerpen.
Nu verdachte sleutels van het pand bij zich droeg, deze auto eerder bij het pand is gezien en zijn telefoon in de buurt van het pand is aangestraald, er cocaine is aangetroffen in de auto waarin verdachte reed, hij een groot bedrag aan cash geld bij zich had en een aankoopbon voor grote hoeveelheden aceton en methanol, materiaal dat ook in het pand is aangetroffen is de rechtbank van oordeel dat verdachte nauw betrokken is bij het pand,In dit pand is door agenten een sterke, chemische lucht geroken. Daarnaast zijn er verschillende voorwerpen aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met het vervaardigen van cocaïne. Zo zijn er onder andere een lamineermachine, een drugspers, aceton, en verschillende voorwerpen met residu van wit poeder aangetroffen. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze voorwerpen veelvuldig worden gebruikt bij het vervaardigen van drugs.
Op de telefoon van verdachte zijn foto’s aangetroffen waarop blokken drugs leken te staan. Uit de telefoon blijkt dat de de foto’s zijn gemaakt op 4 en 5 maart, 5 maart is ook de dag dat de verdachte met de drugs is aangehouden. Uit dit alles blijkt dat de verdachte zich, tezamen en in vereniging met anderen, bezig heeft gehouden met voorbereidingshandelingen ten aanzien van het bereiden, bewerken, verwerken en vervoeren van drugs. Bij het drugspand zijn tevens meerdere mensen gezien die zich bezighielden met het naar binnen brengen van grote blikken. De verdachte is dus niet de enige geweest die zich bezig heeft gehouden met de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen.
De verdachte is tevens aangetroffen in een auto met een verborgen ruimte waar ruim een kilo cocaïne in zat. Nu de verdachte zich bezighield met voorbereidingshandelingen ten aanzien van het bereiden van cocaïne en nu verdachte geen plausibele verklaring heeft gegeven over hoe hij aan de auto is gekomen en van wie deze auto is, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte wetenschap had van en de beschikkingsmacht had over de in de verborgen ruimte van de auto aangetoffen cocaïne.
4.1.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen ten aanzien van de bereiding, bewerking, verwerking en vervoering van cocaïne. Daarnaast is bewezen dat de verdachte cocaïne aanwezig heeft gehad.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij omstreeks 05 maart 2020 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1.002,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op 06 maart 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, vervoeren van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen twaalf blikken met aceton en een lamineermachine en een drugspers enkunststof teilen en rollen plastic folie en latex handschoenen en rubber ballonnen en een schaar met residu wit poeder en stempels, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat die waren tot het plegen van die feiten;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De politie heeft in een pand in Rotterdam een drugslab aangetroffen met diverse spullen die gebruikt kunnen worden voor het verwerken van cocaïne. Daarnaast werd bij de verdachte in een auto in een verborgen ruimte een hoeveelheid cocaïne aangetroffen.
De verdachte heeft zich hierdoor samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen met betrekking tot het bereiden van cocaïne. Daarnaast heeft hij een hoeveelheid cocaïne in zijn bezit gehad.
Dit zijn ernstige feiten. Door het plegen van deze feiten heeft de verdachte bijgedragen aan het ontstaan en het in stand blijven van drugshandel en daarmee ook aan drugsafhankelijkheid bij derden, waardoor hun gezondheid in gevaar wordt gebracht. De illegale handel in harddrugs leidt niet alleen tot een ontwrichting van het beleid dat in Nederland wordt gevoerd om het drugsgebruik te reguleren, maar heeft bovenal een negatieve uitwerking op de reeds bestaande maatschappelijke problematiek die is verbonden aan de handel in en het gebruik van verdovende middelen. Drugsgebruik schaadt de volksgezondheid en wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast. Handelingen die mede tot doel hebben illegaal drugs op de markt te brengen dienen daarom streng te worden bestraft.
De verdachte heeft geen rekening gehouden met de gevolgen die zijn handelen zou hebben voor derden en de maatschappij. Hij heeft enkel gedacht aan zijn eigen winstbejag. De rechtbank rekent dit de verdachte ernstig aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 mei 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 10a van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. . A. Boer en P.E. van Althuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.A.C. van Mulbregt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 05 maart 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1.002,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 06 maart 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen twaalf blikken met aceton en/of een lamineermachine en/of een drugspers en/of kunststof teilen en/of rollen plastic folie en/of latex handschoenen en/of rubber ballonnen en/of een schaar met residu wit poeder en/of stempels, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);