Op 9 juni 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 5 maart 2020 in Rotterdam werd aangehouden. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 1.002,9 gram cocaïne en het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van drugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in een auto werd aangetroffen waarin de cocaïne verborgen was, en dat hij bovendien in het bezit was van een aankoopbon voor methanol en aceton, stoffen die vaak worden gebruikt bij de vervaardiging van drugs. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 7 maanden, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 18 maanden op. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich tezamen met anderen schuldig had gemaakt aan voorbereidingshandelingen ten aanzien van de bereiding van cocaïne. De verdachte ontkende de feiten en stelde dat hij op reis was om een auto te kopen, maar de rechtbank vond zijn verklaring niet aannemelijk. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne en dat hij betrokken was bij de drugshandel. De rechtbank legde de straf op met inachtneming van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.