In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juni 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het dealen in cocaïne. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in de PI Rotterdam. De officier van justitie, mr. H.H. Balk, had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde anders. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het dealen van cocaïne in de periode van 1 januari 2019 tot en met 25 februari 2020. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte, samen met anderen, meermalen cocaïne had verkocht en afgeleverd, wat in strijd is met de Opiumwet.
De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank motiveerde de straf door te wijzen op de ernst van het feit en de gevolgen voor de maatschappij. De verdachte had geen rekening gehouden met de gevolgen van zijn handelen en had bijgedragen aan drugsverslaving bij anderen. De rechtbank weigerde een taakstraf op te leggen, maar vond het wel passend om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, gezien de spijtbetuiging van de verdachte en zijn intentie om zijn leven te beteren.
Daarnaast besliste de rechtbank over de in beslag genomen goederen. Het in beslag genomen geld en de grijze Toyota Yaris werden verbeurd verklaard, terwijl de rode Toyota Yaris aan het autobedrijf werd teruggegeven. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet, en concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor het bewezen verklaarde feit.