ECLI:NL:RBROT:2020:5392

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
19 juni 2020
Zaaknummer
10/681017-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor uitvoer van cocaïne in verborgen ruimte van een auto met verwerping van het verweer over onrechtmatige doorzoeking

Op 20 mei 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne. De verdachte, geboren in Litouwen en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.R. Bordewijk. De officier van justitie, mr. L.T.M. Verhoeven, eiste een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van de auto van de verdachte rechtmatig was, ondanks het verweer van de verdediging dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim. De rechtbank stelde vast dat er voldoende aanwijzingen waren voor een verdenking van een misdrijf, wat de doorzoeking rechtvaardigde. Tijdens de doorzoeking werd in een verborgen ruimte van de auto 533,2 gram cocaïne aangetroffen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet had op de uitvoer van verdovende middelen. De verdachte had verklaard dat hij door onbekende mannen was aangesproken en dat zij een pakketje in zijn auto hadden verstopt. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte op 9 februari 2020 te Dordrecht opzettelijk cocaïne had vervoerd met de bedoeling deze naar Duitsland te brengen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en stelde een proeftijd van twee jaar vast. De rechtbank motiveerde de straf door te wijzen op de ernst van het feit en de impact van drugshandel op de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/681017-20
Datum uitspraak: 20 mei 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Litouwen) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
de Penitentiaire Inrichting Alphen, locatie Eikenlaan, te Alphen aan den Rijn,
gemachtigd raadsman mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van
20 mei 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.T.M. Verhoeven heeft gevorderd de bewezenverklaring van het ten laste gelegde en veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, dat de verdachte door dit vormverzuim is geschaad in zijn recht op privacy zoals bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en dat het daardoor verkregen materiaal niet voor het bewijs mag worden gebruikt. Gelet hierop dient de verdachte te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de doorzoeking van de Opel Astra onrechtmatig is geweest, nu er ten aanzien van de verdachte geen redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit bestond die de doorzoeking rechtvaardigde. Het enkele feit dat de auto een verborgen ruimte bevat, is onvoldoende om een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van de verdachte op te leveren. Bovendien is met de verkoop van de auto aan de verdachte de link met het Belgische onderzoek doorbroken waar deze informatie uit blijkt.
Voor het geval niet tot bewijsuitsluiting wordt overgegaan, heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het vormverzuim dient te worden verdisconteerd in de strafmaat.
4.1.2.
Beoordeling
Rechtmatigheid doorzoeking
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat er geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim en overweegt daartoe als volgt. Het het Landelijke Internationaal Rechtshulp Centrum (LIRC) heeft van de Belgische autoriteiten informatie verkregen uit een Belgisch strafrechtelijk onderzoek naar een criminele organisatie waarin de verdachten gebruik maakten van verborgen ruimtes in personenauto’s.
Volgens deze informatie van de Belgische autoriteiten zijn op 6 februari 2020 in dit onderzoek meerdere aanhoudingen verricht en werd door de criminele organisatie gebruik gemaakt van een Opel Astra met een Duits kenteken, waaronder door de Belgische autoriteiten een peilbaken was aangebracht. Deze auto was volgens de informatie onlangs verkocht aan een persoon van Litouwse afkomst. Blijkens de gegevens uit het peilbaken bevond de auto zich op 9 februari 2020 in Rotterdam, inmiddels voorzien van een ander kenteken. De bestuurder en eigenaar van de Opel Astra, de verdachte, wordt later die dag staande gehouden langs de A16 te Dordrecht.
Omdat op grond van voornoemde informatie wordt vermoed dat er een verborgen ruimte ter hoogte van het stuur aanwezig is waar eventueel drugs, wapens, geld of andere verboden middelen in kunnen worden vervoerd, doorzoeken de verbalisanten het voertuig ter inbeslagneming op grond van artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv). Bij deze doorzoeking wordt in een verborgen ruimte achter het stuur cocaïne aangetroffen. De verborgen ruimte was op een dusdanige wijze aangebracht dat deze zonder gedegen onderzoek niet te ontdekken was. In artikel 96b Sv is - voor zover hier relevant - bepaald dat een opsporingsambtenaar bevoegd is een vervoermiddel ter inbeslagneming te doorzoeken in geval van verdenking van
eenmisdrijf als omschreven in artikel 67 Sv, eerste lid. Blijkens deze wettekst hoeft de verdenking van een misdrijf aldus niet te zien op de verdachte, maar slechts op het bestaan van een misdrijf. In dit geval was er een verdenking dat met dit vervoermiddel een misdrijf werd gepleegd, nu de informatie van het LIRC een indicatie gaf dat hierin een verborgen ruimte aanwezig was. Gelet hierop was de politie bevoegd om het voertuig te inspecteren en te doorzoeken. Dat de auto onlangs was verkocht aan de verdachte doet niet af aan de informatie dat er een verborgen ruimte in de auto aanwezig was. Op basis van de gegeven feiten en omstandigheden bestond naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanleiding om te spreken van een verdenking terzake een misdrijf als omschreven in artikel 67 lid 1 Sv om in de auto een doorzoeking ex artikel 96b Sv te verrichten.
Op grond van het voorgaande verwerpt de rechtbank derhalve het verweer van de verdediging dat het voertuig, waarin de cocaïne is aangetroffen, onrechtmatig is doorzocht. Er is daarom geen sprake van een vormverzuim, zodat ook geen bewijsuitsluiting op grond van artikel 359a Sv of andere sanctie zou moeten volgen.
Nadere bewijsoverweging
In de personenauto van de verdachte worden in de verborgen ruimte verdovende middelen aangetroffen, naar later blijkt 533,2 gram aan cocaïne. Uitgaande van de bekennende verklaring van de verdachte dat hij door twee onbekende mannen werd aangesproken die hem vroegen of hij iets wilde verdienen, waarna zij een pakketje in zijn auto verstopten en hem zeiden richting Duitsland te rijden alwaar zij hem zouden ‘vangen’, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op de uitvoer van verdovende middelen. Op grond van de redengevende feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen komt de rechtbank daarom, net als de officier van justitie en de verdediging, tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
4.1.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en – naast het reeds verworpen onrechtmatigheidsverweer – nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 09 februari 2020 te Dordrecht opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet ongeveer 533,2 gram, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers heeft verdachte die cocaïne in een auto vervoerd (over de Rijksweg A16)
met de bestemming Duitsland.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet
gegeven verbod
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op 9 februari 2020 schuldig gemaakt aan het vervoeren van ruim 530 gram cocaïne, bestemd voor de uitvoer. Door dit handelen heeft de verdachte zich begeven op het terrein van de handel in verdovende middelen. Hij heeft aldus een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Door de verspreiding en het gebruik van drugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Feiten als deze brengen bovendien onrust voor de samenleving met zich en zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Ten slotte leidt handel in en gebruik van drugs veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige geweldscriminaliteit. De verdachte heeft hiervoor geen oog gehad en was kennelijk slechts uit op eigen (financieel) voordeel.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 februari 2020 en het resultaat van een bevraging van het European Criminal Records Information System (ECRIS) van diezelfde datum. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten in Nederland of Litouwen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Mede gelet op wat de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen. Gelet op de ernst van het feit bestaat hiervoor echter geen aanleiding.
Normaliter zou de rechtbank op grond van deze feiten en omstandigheden en conform de oriëntatiepunten een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden opleggen. In dit geval zal de rechtbank echter een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. De rechtbank neemt in het voordeel van de verdachte in acht dat hij niet is aangevoerd op de terechtzitting terwijl hij duidelijk te kennen had gegeven aanwezig te willen zijn en hij - op het moment dat duidelijk werd dat hij niet naar de rechtbank werd getransporteerd - slechts afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht om nadere vertraging van zijn strafprocedure te voorkomen. Voorts wordt overwogen dat de verdachte de wens te kennen heeft gegeven in de toekomst in Nederland te gaan verblijven. Het voorgaande maakt dat een voorwaardelijk strafdeel dat dient de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, op zijn plaats is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 2 (twee) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.W.M. Laurijssens, voorzitter,
en mrs. S.N. Abdoelkadir en D.F. Smulders, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van Andel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter //jongste rechter /griffier is /zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 09 februari 2020 te Dordrecht opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 533,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft verdachte die cocaïne in een auto vervoerd (over de Rijksweg A16)
met de bestemming Duitsland, in elk geval het buitenland.