ECLI:NL:RBROT:2020:5381

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
19 juni 2020
Zaaknummer
10/228502-19 ontneming
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

Dit vonnis betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in de strafzaak tegen de veroordeelde, die op 28 februari 2020 door de rechtbank Rotterdam was veroordeeld voor diefstal en verduistering. De rechtbank heeft op 13 maart 2020 uitspraak gedaan in de ontnemingsprocedure, waarbij de officier van justitie een bedrag van € 16.570,00 vorderde als wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde door middel van de strafbare feiten een voordeel heeft verkregen van in totaal € 13.885,00. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft geoordeeld dat, gezien de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, de verplichting tot betaling aan de staat op nihil wordt vastgesteld. Dit betekent dat de veroordeelde geen bedrag hoeft te betalen aan de staat ter ontneming van het geschatte voordeel, ondanks dat dit voordeel is vastgesteld. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt. De rechtbank heeft de belangen van de benadeelde partijen gewaarborgd door de schadevergoedingsmaatregelen in de hoofdzaak in aanmerking te nemen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/228502-19
Datum uitspraak: 13 maart 2020
Tegenspraak
VONNIS (ontneming) (mk)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[naam veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] ,
raadsvrouw mr. J.A. Smits, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 februari 2020.

2..Voorafgaande veroordeling

Bij vonnis van deze rechtbank van 28 februari 2020 is de veroordeelde veroordeeld wegens na te noemen strafbare feiten. Van dat vonnis is een kopie, aangeduid als A, als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Naar dit vonnis wordt hierna verwezen als: het vonnis in de hoofdzaak.

3..Vordering

De vordering van de officier van justitie, mr. M.L. Goudzwaard strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat op € 16.570,00. Omdat het merendeel van de slachtoffers zich in de hoofdzaak hebben gevoegd als benadeelde partij, kan door middel van het toewijzen van de vordering (en het daarbij opleggen van een schadevergoedingsmaatregel als in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) het wederrechtelijk verkregen voordeel vereffend worden. Er wordt voor dit bedrag dan ook geen verplichting tot betaling aan de staat ter ontneming gevorderd. Nu het slachtoffer [naam slachtoffer ] zich niet heeft gevoegd als benadeelde partij in het geding, vordert de officier van justitie dat er voor dit bedrag aan de veroordeelde wel de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een maximum van € 4.200,00 opgelegd wordt.
De vordering van de officier van justitie is uitsluitend gebaseerd op artikel 36e, eerste en tweede lid, Sr.

4..Verweer met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel

De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ter zake de ontneming.

5..Strafbare feiten waarop de voordeelsberekening is gebaseerd

Blijkens het vonnis in de hoofdzaak is de veroordeelde – voor zover hier relevant – veroordeeld ter zake van diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel en verduistering (feit 1). De bewezenverklaring ten aanzien van feit 1 beperkt zich tot een bedrag van in totaal €
8.450,00.
Daarnaast is in het vonnis in de hoofdzaak tevens vastgesteld dat er sprake is van verduistering (feit 2) tot een bedrag van
€ 3.800,00. In deze procedure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat deze feiten door de veroordeelde zijn begaan.

6..Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Gebleken is dat de veroordeelde door middel van en uit de baten van de hiervoor vermelde strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Dit voordeel dient haar te worden ontnomen. Met betrekking tot de berekening van het geschatte voordeel wordt nader het volgende overwogen.
Gebleken is dat de veroordeelde een bedrag van
€ 335,00heeft terugbetaald aan [naam benadeelde 1] . Dit bedrag moet worden afgetrokken van het door de veroordeelde genoten voordeel.
Ten aanzien van aangever [naam aangever] is bewezen verklaard dat de veroordeelde
een geldbedragheeft gestolen, c.q. verduisterd. Uit de bewijsmiddelen bij het vonnis in de hoofdzaak volgt dat het gaat om een totaalbedrag van € 1.970,00.
Het voordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk heeft verkregen wordt resumerend geschat op:
€ 8.450,00
€ 3.800,00
-/-€335,00
€ 1.970,00 +
€ 13.885,00
Deze schatting is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van de wettige bewijsmiddelen.
Op grond van het vorenstaande kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van de ingevolge dat vonnis bewezenverklaarde strafbare feiten en door andere feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan.

7..Vaststelling van het te betalen bedrag

Op grond van artikel 36e lid 9 Sr dient bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van het slachtoffer als bedoeld in artikel 36f Sr in mindering te worden gebracht, voor zover die is voldaan.
De rechtbank is derhalve niet gehouden om betalingen aan de Staat in het kader van de schadevergoedingsmaatregel in mindering te brengen op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, indien die betalingen nog niet zijn voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank doet dit niet af aan haar bevoegdheid daartoe. Nu de rechtbank in de hoofdzaak aan de veroordeelde een schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd, zijn de belangen van de benadeelde partijen gewaarborgd en acht de rechtbank in deze zaak termen aanwezig om de in het kader van de schadevergoedingsmaatregel genoemde bedragen in mindering te brengen.
In het vonnis in de hoofdzaak is aan de benadeelde partijen [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] , [naam benadeelde 3] , [naam benadeelde 4] , [naam benadeelde 5] , [naam benadeelde 6] en [naam benadeelde 7] schadevergoeding toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, gelijk aan de hiervoor opgesomde bedragen. Ten aanzien van [naam slachtoffer ] is ambtshalve een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, gelijk aan het bedrag dat door de veroordeelde is weggenomen, nu [naam slachtoffer ] zich niet als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd. Deze bedragen zullen in mindering worden gebracht op het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel.
In totaal betreft dit blijkens het vonnis in de hoofdzaak een bedrag van
€ 13.885,00.
Hierin wordt aanleiding gezien het door de veroordeelde aan de staat te betalen bedrag op een lager bedrag vast te stellen dan het geschatte voordeel, te weten op nihil.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

9.. Beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 13.885,00(zegge: dertienduizend achthonderdvijfentachtig euro);
- stelt de verplichting tot betaling aan de staat vast op
nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. L. Daum en F. van Buchem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Twist, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 maart 2020.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.