ECLI:NL:RBROT:2020:5374

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2020
Publicatiedatum
19 juni 2020
Zaaknummer
C/10/595494 / FA RK 20-2905
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot voortzetting verblijf in een zorginstelling op basis van de Wet zorg en dwang

Op 30 april 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf van cliënte in een zorginstelling, zoals bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd). Het verzoek is ingediend door het CIZ en betreft cliënte, die thans verblijft in Stichting het Parkhuis te Dordrecht. De procedure is gestart op 23 april 2020 met de indiening van het verzoekschrift. Vanwege de coronamaatregelen vond de mondelinge behandeling telefonisch plaats, waarbij cliënte, haar advocaat en zorgverleners zijn gehoord.

De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van verzet van cliënte tegen haar verblijf in de zorginstelling. Cliënte heeft aangegeven graag naar huis te willen, maar de behandelend arts heeft verklaard dat cliënte niet heeft geprobeerd haar verblijf te beëindigen of de zorg te frustreren. De advocaat van cliënte heeft betoogd dat er pas sprake is van verzet als het niet mogelijk is om met drang en overtuigingskracht iemand te overtuigen van de noodzakelijke zorg. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van verzet in de zin van de Wzd, omdat cliënte niet actief heeft geprobeerd te vertrekken.

Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank het verzoek van het CIZ afgewezen. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open. De beschikking is mondeling gegeven door rechter M.L. Sandberg-Crommelin en schriftelijk uitgewerkt op 11 mei 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/595494 / FA RK 20-2905
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 30 april 2020 betreffende een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Wzd)
op verzoek van:
het CIZ,
met betrekking tot:
[naam cliënte],
geboren op [geboortedatum cliënte] te [geboorteplaats cliënte] ,
hierna: cliënte,
wonende aan de [adres cliënte] , [woonplaats cliënte] ,
thans verblijvende in Stichting het Parkhuis aan de Haaswijkweg Oost 69A, 3319 GB te Dordrecht,
advocaat mr. Ch.J. Nicolaï te Schiedam.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen ter griffie op 23 april 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 30 april 2020.
Bij die gelegenheid zijn op grond van artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid de navolgende personen telefonisch gehoord, omdat het houden van een fysieke zitting vanwege het coronavirus niet mogelijk was:
 Cliënte in het bijzijn van [naam arts] , arts, en [naam verpleegkundige] , verpleegkundige
 De hiervoor genoemde advocaat van cliënte.
Allen zijn akkoord gegaan met deze wijze van horen.

2..Beoordeling

2.1.
De rechter kan op verzoek van het CIZ een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf in een geregistreerde accommodatie verlenen als bedoeld in artikel 24 lid 1 Wzd.
De machtiging kan slechts worden verleend indien naar het oordeel van de rechter het gedrag van een cliënt als gevolg van haar psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan, leidt tot ernstig nadeel. Daarnaast zijn de opname en het verblijf of voortzetting van het verblijf noodzakelijk om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden en zijn er geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.2.
Cliënte laat desgevraagd aan de rechter weten dat zij wel heel graag naar huis zou willen. Zij is bijna 69 jaar getrouwd en het valt haar heel zwaar nu zonder haar man te zijn.
De arts licht toe, dat de behandelend arts de machtiging heeft aangevraagd omdat cliënte op zijn vraag of zij hier vrijwillig willen blijven steeds negatief antwoordt. In die zin is er verbaal verzet tegen het verblijf en verwacht de behandelend arts dat er geen art 21-besluit Wzd zal komen.
Volgens de advocaat is pas sprake van verzet als het zelfs niet met drang, aandacht en overtuigingskracht lukt om iemand de noodzakelijke zorg te verlenen. Zij verwijst in dit verband op de Memorie van Toelichting bij de totstandkoming van de Wzd. Er is gelet hierop bij cliënte geen verzet. Ook heeft zij de afdeling nooit proberen te verlaten, ook al kent zij al enige tijd de code van de toegangsdeur.
Daarop bevraagd laat de arts tijdens het horen weten, dat cliënte inderdaad niet heeft geprobeerd uit eigen beweging haar verblijf te beëindigen of de te ontvangen zorg te frustreren of weigeren. Wel heeft zij eenmalig geprobeerd een arts aan te klampen om met hem mee naar buiten te kunnen gaan.
Uit hetgeen is besproken tijdens het horen kan volgens de rechtbank niet worden afgeleid dat er sprake is van verzet bij cliënte in de zin van de Wzd.
2.3.
Gelet op het voorgaande wordt het verzoek afgewezen.

3..Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is op 30 april 2020 mondeling gegeven door mr. M.L Sandberg-Crommelin, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.W. Wapenaar, griffier, en op 11 mei 2020 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.