ECLI:NL:RBROT:2020:5362

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2020
Publicatiedatum
19 juni 2020
Zaaknummer
10/053006-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële nietigheid dagvaarding en vrijspraak voorbereiding moord en bedreiging; veroordeling voor vernieling en wederspannigheid met voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 februari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder voorbereiding van moord, bedreiging, vernieling en wederspannigheid. De rechtbank heeft de dagvaarding gedeeltelijk nietig verklaard met betrekking tot de tenlastelegging van voorbereidingshandelingen voor doodslag, omdat deze innerlijke tegenstrijdigheden vertoonde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de voorbereiding van moord en bedreiging, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte de intentie had om de in de tenlastelegging genoemde personen van het leven te beroven. De rechtbank oordeelde dat het gedrag van de verdachte eerder impulsief was dan dat er sprake was van voorbedachten rade.

De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan vernieling van een ruit en wederspannigheid. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 dagen, waarvan 26 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met de jongeren die overlast veroorzaakten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gedragsproblemen en de overlast die hij ervoer van de hangjongeren. De rechtbank benadrukte de noodzaak van begeleiding en behandeling voor de verdachte om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/053006-19
Datum uitspraak: 28 februari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. E. Kafa, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 februari 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L. Goudzwaard heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 267 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Voorts vordert zij dat aan de verdachte de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. Verder vordert zij als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de in de tenlastelegging genoemde jongeren die de verdachte overlast bezorgen, te weten [naam 1] , [naam 2] en en [naam 3] . Zij vordert voorts al deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast vordert ze een taakstraf voor de duur van 80 uren, bij niet verrichten te vervangen door 40 dagen hechtenis.

4..Geldigheid dagvaarding

4.1.
Partiële nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 3
Onder 3 is impliciet alternatief ten laste gelegd voorbereiding van doodslag op de in de tenlastelegging nader aangeduide personen. De rechtbank is van oordeel dat het verrichten van voorbereidingshandelingen voor doodslag op een beoogd doelwit moeilijk voorstelbaar is (zie onder meer de uitspraak van rechtbank 's-Gravenhage van 18 september 2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:AY8446). Het verrichten van voorbereidingshandelingen om een beoogd persoon van het leven te beroven duidt immers per definitie op het hebben van 'voorbedachten rade' en is daarom alleen voorstelbaar bij moord. Hierdoor bevat de tenlastelegging een innerlijke tegenstrijdigheid. De dagvaarding moet daarom nietig worden verklaard voor zover daarin voorbereidingshandelingen voor doodslag zijn ten laste gelegd.
4.2.
Conclusie
De dagvaarding onder 3 is nietig voor zover deze ziet op voorbereidingshandelingen van doodslag.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak van de onder 3 impliciet alternatief ten laste gelegde voorbereiding van moord
5.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Uit de verklaring van de verdachte en zijn vader kan worden afgeleid dat de verdachte thuis is gekomen, een mes heeft gepakt en met dat mes in een boze en gefrustreerde gemoedstoestand actief op zoek is gegaan naar de hangjongeren. Hij heeft bij de politie verklaard dat hij moordneigingen kreeg en hen wilde pakken. Daarbij heeft de verdachte in ieder geval al geweld gebruikt door een baksteen door de ruit van de portiekdeur van de woning van twee van de hangjongeren te gooien. Uit het voorgaande kan worden opgemaakt dat de verdachte opzet had om iemand daadwerkelijk van het leven te beroven.
5.1.2.
Beoordeling
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat het gezin waarvan de verdachte deel uitmaakt ten tijde van het ten laste gelegde al enige tijd overlast ervoer van een groep hangjongeren die zich geregeld ophield in het portiek van de woning waar het gezin woont. Verder blijkt dat de verdachte op 3 maart 2019 boos thuiskwam. Zijn vader verklaart dat de verdachte in de keuken een mes pakte en dat hij hem onder andere hoorde zeggen ‘Ik ben die ka negers zat’. Vervolgens is de verdachte het huis uit gegaan en is hij met het mes op zak naar de woning gegaan waar enkele van de in de tenlastelegging bedoelde hangjongeren wonen. Hij heeft daar een baksteen door de ruit van de portiekdeur gegooid en is daarna weggegaan. Vervolgens is hij een straat verderop door de politie aangehouden. Na zijn aanhouding bleek dat de verdachte een keukenmes in zijn jaszak had.
De verdachte heeft bij de politie wisselende verklaringen afgelegd over wat hij op 3 maart 2019 van plan was en waarom hij het mes had meegenomen. Hij heeft onder meer verklaard dat hij niets met het mes van plan was dan wel dat het bedoeld was voor zelfverdediging. Hij heeft echter ook verklaard dat hij moordneigingen krijgt van de hangjongeren en dat hij hen wilde pakken. Ter terechtzitting heeft de verdachte zowel verklaard dat hij vooral heel boos was en de hangjongeren wilde intimideren, als dat hij hen wilde aanspreken op hun gedrag en zich dan zo nodig met het mes zou kunnen verdedigen als zij hem iets zouden willen aandoen.
De rechtbank is er niet buiten redelijke twijfel van overtuigd dat de verdachte werkelijk het voornemen had om de in de tenlastelegging genoemde personen van het leven te beroven en overweegt daartoe als volgt. De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over zijn bedoeling met het mes. Zijn uitspraken bij de politie lijken weliswaar heel vastberaden, maar kunnen ook onbezonnen uitingen zijn van zijn grote boosheid en frustratie. Niet gebleken is dat de verdachte het mes na het verlaten van zijn huis op enig moment uit zijn zak heeft gehaald, ook niet toen hij bij de woning van enkele van de hangjongeren was. Het mes is na zijn aanhouding ook aangetroffen in zijn jaszak. De verdachte is na het ingooien van een ruit van de portiekdeur van de woning weggegaan. Niet gebleken is dat hij toen naar de hangjongeren op zoek is gegaan. Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat door het gooien van de baksteen zijn ergste woede was gekoeld en dat hij vervolgens naar een stichting/moskee wilde om te gaan bidden. Gelet op dit alles heeft de rechtbank niet de overtuiging gekregen dat de verdachte de jongeren wilde vermoorden. Het bij zich dragen van het mes kan ook gericht zijn op het intimideren van de hangjongeren en het aanjagen van angst, het gooien van een baksteen door de ruit van de portiekdeur past daar ook bij. Bovendien dient bij moord sprake te zijn van voorbedachten raad, wat wijst op een moment van kalm overleg en bedaard nadenken voorafgaand aan de uitvoering. Het handelen van de verdachte duidt echter eerder op een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en een impulsieve actie, dan een moment van kalm overleg.
5.1.3.
Conclusie
De onder 3 impliciet alternatief ten laste gelegde voorbereiding van moord is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
5.2.
Vrijspraak van feit 4
5.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 4 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden nu bij de hangjongeren de redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat het misdrijf waarmee is gedreigd ook gepleegd zou kunnen worden. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte de bedreigende woorden (gericht tegen de hangjongeren) heeft geuit in het bijzijn van zijn vader, dat zijn vader heeft gezien dat de verdachte een groot mes pakte en met dat mes in boze en gefrustreerde toestand de woning verliet en dat de verdachte wist dat zijn ouders met de politie spraken over de problemen met de hangjongeren. Volgens de officier van justitie heeft de verdachte aldus zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de bedreigingen terecht zouden komen bij degenen op wie ze betrekking hadden.
5.2.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar mishandeld zou worden, en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. De vader van de verdachte heeft verklaard dat zijn zoon in zijn bijzijn ‘ze zitten met mijn eer te spelen, ik ga ze pakken’ en/of
‘ik ben die ka negers zat’ heeft geroepen terwijl hij een mes pakte en vervolgens de woning verliet. De vader van de verdachte begreep dat de verdachte daarmee doelde op de hangjongeren die hen overlast bezorgen. Hij heeft contact opgenomen met de politie en de verdachte is enige tijd later op straat aangehouden (zoals hiervoor vermeld onder 6.1.2). Na de aanhouding van de verdachte is de politie meermalen bij de hangjongeren langsgegaan en heeft met twee van de in de tenlastelegging genoemde jongeren ( [naam 3] en [naam 1] ) besproken of er problemen waren tussen de verdachte en hen. Zij verklaarden geen problemen te hebben met de verdachte. In een tweede gesprek met onder meer deze zelfde jongeren heeft de politie hen verteld welke uitingen de verdachte over hen heeft gedaan in zijn verhoren bij de politie. De politie beschijft dat de jongens hiervan niet onder de indruk lijken en zeggen het zelf wel op te zullen lossen, en ook verklaren geen aangifte te willen doen.
De rechtbank overweegt als volgt. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt voor het standpunt van de officier van justitie dat de verdachte op het moment dat hij de in de tenlastelegging opgenomen bedreigingen in het bijzijn van zijn vader uitte, kon vermoeden dat de hangjongeren via zijn vader en de politie op de hoogte zouden raken van de uitlatingen. Er is zodoende geen sprake van een aanmerkelijke kans die hij bewust heeft kunnen aanvaarden. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het daadwerkelijk op de hoogte raken door [naam 3] , [naam 2] en [naam 1] van zijn woorden. Bovendien leken de hangjongeren, toen zij later van de politie vernamen dat de verdachte bedreigingen had geuit, daarvan geenszins onder de indruk, zodat niet kan worden gezegd dat de bedreiging onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij hen de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen dan wel zwaar mishandeld zouden worden.
5.2.3.
Conclusie
Het onder 4 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
5.3.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering ten aanzien van feit 1
Het onder 1 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
5.4.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 2
5.4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de verdachte nooit de bedoeling heeft gehad zich te verzetten, maar bang was dat de agenten hem bij de aanhouding zouden neerhalen waardoor hij zich zou kunnen verwonden door het mes dat hij in zijn jaszak had.
5.4.2.
Beoordeling
De rechtbank constateert dat de verdediging geen conclusies heeft verbonden aan het hiervoor weergegeven standpunt, zodat geen sprake is van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt en afwijking van dit standpunt geen motivering van de rechtbank behoeft.
De rechtbank constateert verder dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde niet onomwonden heeft bekend. Daarom overweegt zij over het bewijs van dit feit het volgende. In het proces-verbaal van bevindingen van de hoofdagenten [naam agent 1] en [naam agent 2] is vermeld dat de verdachte - toen een van de verbalisanten hem bij de arm pakte - zijn arm met kracht lostrok en dat de verdachte - toen de verbalisanten hem vervolgens vastpakten en naar de grond trachtten te werken - op geen enkele wijze meewerkte. Hierdoor zijn de verbalisanten ten val gekomen, waardoor verbalisant [naam agent 1] letsel aan zijn arm heeft opgelopen. Op grond van dit proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van de verdachte dat hij niet op de grond gelegd wilde worden, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft verzet tegen de politie zoals ten laste gelegd.
5.4.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde feit is wettig en overtuigend bewezen.
5.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring van feit 2 redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van wat hiervoor onder 6.4 is vermeld, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring van feit 1 redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij, op 3 maart 2019 te Rotterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een portiekdeur die geheel of ten
dele aan een ander, te weten aan Woonbron toebehoorde, heeft vernield;
2
hij, op 3 maart 2019 te Rotterdam zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, [naam agent 1] (hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam) en [naam agent 2] (hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam),
werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten verdachte op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, hadden vastgegrepen, teneinde verdachte ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor door
- zijn, verdachtes, arm met kracht los te trekken uit de greep van die ambtena
ar en
- zich meermalen te bewegen in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden ten gevolge waarvan verbalisanten ten val kwamen, terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een bult op de arm bij die Glen ten gevolge heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
2.
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van een ruit en wederspannigheid. De verdachte is uit boosheid en frustraties over overlastgevende hangjongeren met een mes op zak naar hun woning gegaan en heeft een baksteen door de ruit van de portiekdeur gegooid. Hieruit blijkt dat de verdachte zich niet bekommert om de eigendommen van anderen. Een dergelijk feit brengt een gevoel van onveiligheid en overlast mee voor de bewoners van de portiekwoningen. Ook levert het, zoals ook uit de aangifte van Woonbron blijkt, overlast en schade op voor de eigenaar.
De verdachte heeft zich vervolgens niet meewerkend opgesteld toen politieagenten hem voor het bezit van een mes wilden aanhouden en overbengen naar het politiebureau. Hierdoor zijn zij ten val gekomen en heeft verbalisant [naam agent 1] letsel opgelopen. Het gedrag van de verdachte getuigt van een gebrek aan respect voor de politie.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 januari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.3.2.
Rapportages
Zowel psychiater A. Banaei Kashani als psycholoog M.H. Keppel hebben in april 2019 gepoogd een rapport over de verdachte op te maken. De verdachte heeft besloten om niet mee te werken met zowel het psychiatrisch als het psychologisch onderzoek.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 september 2019. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte is in het verleden gediagnosticeerd met ADHD en ODD (gedragsproblematiek). Hiervoor gebruikt hij geen medicatie. Hij rookt dagelijks één tot twee joints. Het gezin waar de verdachte uit komt en de contacten die hij met de gezinsleden onderhoudt, worden als een positieve factor gezien. De verdachte werkt bij zijn vader in het bedrijf. Als risicoverhogende factoren spelen zijn (psychische) gedragsproblemen en eventueel zijn druggebruik mee. De reclassering acht de kans op recidive gemiddeld.
Tevens heeft Reclassering Nederland een ‘Voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever’ opgemaakt, gedateerd 5 februari 2020. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte heeft zich binnen het toezicht coöperatief opgesteld, maar heeft tevens op momenten onvrede hierover geuit. Hij lijkt wel open te staan voor gedragsveranderingen. Er wordt van belang geacht dat de behandeling bij Antes wordt voortgezet. Het plan van de verdachte om in Turkije in het leger te gaan dienen, zou recidiveverlagend kunnen werken. De reclassering vind het echter wel van belang dat de meldplichten voorafgaand aan verdachtes vertrek naar Turkije en eventueel na terugkomst worden voortgezet. De behandelaar bij Antes heeft laten weten dat er een verbetering zichbaar is op middelengebruik en impulsbeheersing, maar een verslechtering op de gebieden van opleiding/werk, financieel en sociaal netwerk. Er is sprake van een matig recidiverisico.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Mede gelet op wat de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De officier van justitie heeft aangenomen dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en heeft daar in haar eis rekening mee gehouden. Nu de verdachte niet heeft meegewerkt aan de onderzoeken bij de psycholoog en de psychiater en er ook geen andere rapportages zijn waaruit van verminderde toerekeningsvatbaarheid blijkt, zijn er onvoldoende concrete aanknopingspunten om een dergelijke conclusie te trekken. De rechtbank zal bij de bepaling van (de duur van) de straf dus niet van verminderde toerekeningsvatbaarheid uitgaan.
In het bijzonder gezien de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, vindt de rechtbank enkel het opleggen van een gevangenisstraf passend. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten en een geldboete eventueel gecombineerd met een taakstraf, al dan niet voorwaardelijk, op te leggen. Hiervoor ziet de rechtbank echter geen aanleiding, gelet op de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.
De rechtbank zal een groot deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden nog steeds noodzakelijk acht, worden daarbij de voorwaarden opgelegd die hierna worden genoemd. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Het onvoorwaardelijk deel dat wordt opgelegd, zal gelijk zijn aan de periode die de verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Omdat er – mede gezien de voorgeschiedenis, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte - ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden, inhoudende een meldplicht, een ambulante behandelverplichting voor de verslavingsproblematiek van de verdachte, meewerken aan middelencontrole en een contactverbod met de in de tenlastelegging met naam vermelde overlastgevende hangjongeren dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 180, 181 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding nietig voor wat betreft de onder feit 3 ten laste gelegde voorbereiding van doodslag;
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot 26 (zesentwintig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde meldt zich bij Reclassering Nederland te Rotterdam op het adres: Marconistraat 2. Hij blijft zich melden op de afspraken van de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
2. de veroordeelde laat zich behandelen door een forensische polikliniek als De Waag of Fivoor te Rotterdam of een soortgelijke zorgververlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
3. de veroordeelde werkt mee aan controle gericht op zijn cannabis gebruik met als doel om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan gebruikmaken van een urinecontrole. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
4. de veroordeelde zal op geen enkele wijze actief contact (laten) opnemen, zoeken of onderhouden met [naam 3] (geboren op [geboortedatum naam 3] te [geboorteplaats naam 3] , wonende [adres naam 3] ), [naam 2] (geboren op [geboortedatum naam 2] , te [geboorteplaats naam 2] , wonende [adres naam 2] ) en [naam 1] (geboren op [geboortedatum naam 1] te [geboorteplaats naam 1] , zonder vaste woon- of verblijfplaats) gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de onder nummers 1, 2, 3 en 4 genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.W.M. Laurijssens, voorzitter,
en mrs. G.A. Bouter-Rijksen en H. Dunsbergen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Twist, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij, op of omstreeks 3 maart 2019 te Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een portiekdeur, in elk geval enig goed, dat geheel of ten
dele aan een ander, te weten aan Woonbron toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2
hij, op of omstreeks 3 maart 2019 te Rotterdam, althans in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen (een) ambtena(a)r(en), [naam agent 1] (hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam) en/of [naam agent 2] (hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam),
werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten verdachte op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde verdachte, ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor door
- zijn, verdachtes, arm met kracht los te trekken uit de greep van die ambtenaren en/of
- zich (meermalen) te bewegen of te rukken/trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden ten gevolge waarvan verbalisant(en) ten val kwamen, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een bult op de arm bij die Glen ten gevolge heeft gehad;
3
hij, op of omstreeks 3 maart 2019 te Rotterdam, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten het plegen van doodslag (als bedoeld in artikel 287 wetboek van strafrecht) of moord (als bedoeld artikel 289 van het wetboek van strafrecht) op een of meerdere personen die zich regelmatig ophouden in het portiek/in de nabijheid van de (ouderlijke) woning van verdachte (te weten aan de [adres verdachte] ), waaronder in ieder geval [naam 3] ,
[naam 2] en [naam 1] , opzettelijk een broodmes/keukenmes kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
4
hij, op of omstreeks 3 maart 2019 te Rotterdam, een of meerdere personen die zich regelmatig ophouden in het portiek/in de nabijheid van de (ouderlijke) woning van verdachte (te weten aan de [adres verdachte] ), waaronder in ieder geval [naam 3] ,
[naam 2] en [naam 1] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een broodmes/keukenmes te pakken en/of (daarbij) de woorden toe te voegen: "ze zitten met mijn eer te spelen, ik ga ze pakken" en/of "ik ben die ka negers zat" en/of (vervolgens) met dat mes naar het portiek (behorende bij zijn, verdachtes, ouderlijke woning aan de [adres verdachte] ), waar voornoemde personen zich
regelmatig ophouden, te gaan teneinde naar voornoemde personen op zoek te gaan.