In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten die verband houden met de Opiumwet. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 2 oktober 2019, toen de woning van de vriendin van de verdachte werd doorzocht naar aanleiding van een MMA-melding over een vuurwapen. Tijdens deze doorzoeking werden in de woning verdovende middelen aangetroffen, waaronder MDMA en cocaïne, in een tas en een krabpaal. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van negen maanden, maar de rechtbank oordeelde dat het bewijs onvoldoende was om de verdachte te veroordelen.
De rechtbank concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs. De enige aanwijzing was een visitekaartje van de verdachte dat in de tas werd aangetroffen, maar dit was onvoldoende om te bewijzen dat de drugs van hem waren. De rechtbank merkte op dat de dossiervorming summier was en dat er geen aanvullend bewijs was dat de verdachte in bezit was van de drugs. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en vond plaats op 31 januari 2020. De beslissing om vrijspraak te verlenen werd genomen na zorgvuldige overweging van het bewijs en de verklaringen van de betrokkenen.