ECLI:NL:RBROT:2020:5276

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
17 juni 2020
Zaaknummer
FT EA 20-673
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot faillietverklaring wegens het ontbreken van pluraliteit van schuldeisers

Op 18 juni 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot faillietverklaring van een stichting. Het verzoekschrift was op 3 juni 2020 ingediend, en de rechtbank had de stichting geïnformeerd over de behandeling van het verzoek op 16 juni 2020, waarbij de stichting de mogelijkheid kreeg om haar verzoek mondeling toe te lichten. Tijdens deze behandeling werd duidelijk dat de stichting slechts één schuldeiser had, wat in strijd is met het pluraliteitsvereiste zoals vastgelegd in artikel 6, derde lid, van de Faillissementswet. Dit vereiste houdt in dat er meer dan één schuldeiser moet zijn, en dat ten minste één vordering opeisbaar moet zijn. Aangezien de stichting niet voldeed aan dit vereiste, werd het verzoek tot faillietverklaring afgewezen.

De rechtbank overwoog verder dat de stichting mogelijk op grond van artikel 2:19 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan worden ontbonden, indien het bestuur besluit tot ontbinding. Dit artikel stelt dat een rechtspersoon die op het moment van ontbinding geen baten meer heeft, ophoudt te bestaan. De rechtbank benadrukte dat het aan de crediteuren is om aan te tonen dat er toch baten zijn, mocht er een verzoek tot faillietverklaring worden ingediend.

De uitspraak werd gedaan door mr. J.C.A.T. Frima, in aanwezigheid van mr. M. Mouthaan, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, en dit kan uitsluitend door een advocaat worden gedaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Uitspraakdatum: 18 juni 2020
Rekestnummer: [nummer]
BESCHIKKING op het verzoek van:
de stichting
[aangeefster],
gevestigd te [gemeente] ,
aangeefster,
strekkende tot haar (op eigen aangifte) faillietverklaring.

1.De procedure

Het verzoekschrift is op 3 juni 2020 ter griffie ontvangen.
De rechtbank heeft met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Corona-crisis (hierna: TARIC) aangeefster geïnformeerd over de behandeling van onderhavig verzoekschrift op 16 juni 2020 onder toezending van een formulier waarop aangeefster haar contactgegevens kon vermelden en kon aankruisen dat zij haar eigen aangifte mondeling wil toelichten, met de mededeling dat dit formulier uiterlijk 14:00 uur op 15 juni 2020 door de griffie dient te zijn ontvangen.
Op 16 juni 2020 is van aangeefster het voornoemde formulier ontvangen ter griffie van deze rechtbank.
Tijdens de behandeling van 16 juni 2020 zijn, conform TARIC, telefonisch gehoord:
  • [naam 1] , bestuurder en voorzitter van aangeefster; en
  • [naam 2] , bestuurder en penningmeester van aangeefster.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

Artikel 6, derde lid, van de Faillissementswet (Fw) bepaalt dat summierlijk moet blijken van het bestaan van feiten of omstandigheden, welke aantonen, dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.
Volgens vaste rechtspraak blijkt van het bestaan van feiten of omstandigheden als hiervoor bedoeld in het algemeen als sprake is van meer dan één schuldeiser, terwijl ten minste één vordering opeisbaar is (het pluraliteitsvereiste). Tijdens de behandeling op 16 juni 2020 is gebleken dat aangeefster slechts één schuldeiser heeft die zij onbetaald laat. Er is dus niet voldaan aan het pluraliteitsvereiste. Derhalve is voor een faillietverklaring geen plaats.
Het verzoek tot faillietverklaring wordt daarom afgewezen.
Aangeefster heeft opgemerkt dat haar enig (wezenlijke) actief bestaat uit een waarborgsom die zij ten behoeve van de verhuurder heeft gestort en dat aangeefster verwacht dat de verhuurder deze waarborgsom volledig zal verrekenen met de huurschuld van aangeefster. Naar aanleiding van deze opmerking overweegt de rechtbank ten overvloede dat aangeefster – in de regel door een besluit van het bestuur – mogelijk op grond van artikel 2:19 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan worden ontbonden. Ingevolge artikel 2:19 lid 4 BW houdt de rechtspersoon die op het tijdstip van zijn ontbinding geen baten meer heeft, alsdan op te bestaan. In dat geval doet het bestuur daarvan opgaaf aan de registers waar de rechtspersoon is ingeschreven. Het is vervolgens aan (een van) de crediteuren om - in het kader van een eventueel verzoek tot faillietverklaring - aannemelijk te maken dat er toch baten zijn en dat hij/zij bij vereffening (enige) betaling zou(den) hebben ontvangen.

3.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring.
Deze beschikking is op 18 juni 2020 gegeven door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Mouthaan, griffier. [1]

Voetnoten

1.