ECLI:NL:RBROT:2020:5256

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
8223850 VZ VERZ 19-21452
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en toewijzing van transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen NN Personeel B.V. en [verweerder]. NN verzocht om ontbinding op grond van artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder g BW, omdat er sprake zou zijn van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat NN in september 2019 aan [verweerder] heeft laten weten dat het vertrouwen in hem volledig was komen te vervallen, wat leidde tot een onhoudbare situatie. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de klachten over het gedrag van [verweerder] en de gevolgen daarvan voor de samenwerking binnen de organisatie.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was en heeft de datum van ontbinding vastgesteld op 1 augustus 2020. Tevens is NN veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 25.982,18 bruto aan [verweerder], omdat niet is gebleken dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Het verzoek van NN om de transitievergoeding niet toe te kennen werd afgewezen, omdat de gronden voor ontbinding volledig in de risicosfeer van [verweerder] lagen, maar niet ernstig verwijtbaar waren. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8223850 VZ VERZ 19-21452
uitspraak: 11 juni 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NN PERSONEEL B.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
verzoekster,
gemachtigde: mr. E.S. Stal, werkzaam als advocaat bij NN te ’s-Gravenhage,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats verweerder] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.A.M. Lem, advocaat te Breda.
Partijen worden hierna aangeduid als “NN” respectievelijk “ [verweerder] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift, met bijlagen 1 t/m 21, ontvangen op 12 december 2019;
  • het verweerschrift, met bijlagen 1 t/m 9;
  • de door NN bij brief d.d. 15 mei 2020 overgelegde bijlagen 18 t/m 26;
  • de door [verweerder] bij brief d.d. 15 mei 2020 overgelegde bijlagen 10 en 11, alsmede het exploot van dagvaarding d.d. 11 november 2019 met bijlagen 1 t/m 4 en het verstekvonnis d.d. 18 december 2019 van de door [verweerder] bij de kantonrechter te ’s-Gravenhage tegen NN gevoerde procedure;
  • de door [verweerder] bij e-mail d.d. 15 mei 2020 overgelegde bijlagen 5 t/m 10 behorende bij de door middel van het exploot van dagvaarding d.d. 11 november 2019 aanhangig gemaakte procedure;
  • de door NN bij brief d.d. 18 mei 2020 overgelegde bijlagen 27 en 28;
  • de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen van NN;
- de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling door [verweerder] overgelegde pleitaantekeningen.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 mei 2020. Namens NN zijn verschenen mevrouw [naam persoon 1] (hierna: [naam persoon 1] ) ( CPO ) en mevrouw [naam persoon 2] (Senior HR Business partner), bijgestaan door mevrouw mr. E.S. Stal en de heer mr. M.S.R. Dijktra als gemachtigden. [verweerder] is in persoon verschenen, tezamen met zijn gemachtigde mevrouw mr. M.A.M. Lem. Partijen hebben ieder het eigen standpunt (nader) toegelicht, waarbij zij zich mede hebben bediend van pleitaantekeningen. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden door de griffier.
1.3
De uitspraak van deze beschikking is door de kantonrechter op heden bepaald.

2..De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] , is sinds 1 juli 2011 bij (één van de rechtsvoorgangers van) NN in dienst, laatstelijk voor 40 uur per week op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.2
[verweerder] is laatstelijk werkzaam in de functie van [naam functie] bij de afdeling Group Procurement. De afdeling Group Procurement is verantwoordelijk voor het begeleiden van alle inkopen van alle goederen en diensten voor NN Group N.V.
2.3
Het laatst genoten salaris van [verweerder] bedraagt € 6.482,79 bruto per maand te vermeerderen met 8% vakantiegeld en overige emolumenten.
2.4
Op 1 januari 2018 is [naam persoon 1] gestart en sedertdien werkzaam als CPO binnen NN. [naam persoon 1] is als CPO eindverantwoordelijke voor de afdeling Group Procurement.
2.5
Bij brief d.d. 6 september 2019 heeft NN aan [verweerder] – kort samengevat – gemeld, dat het noodzakelijk in [verweerder] te stellen vertrouwen geheel is komen te vervallen en dat NN streeft naar een beëindiging van het dienstverband met [verweerder] .
2.6
Bij dagvaarding d.d. 11 november 2019 heeft [verweerder] NN gedagvaard tegen 20 november 2019 voor de kantonrechter Den Haag. Door [verweerder] is een verklaring voor recht gevorderd, inhoudende dat NN jegens [verweerder] in strijd met het goed werkgeverschap ex artikel 7:611 BW heeft gehandeld, als gevolg waarvan [verweerder] uiteindelijk de dienstbetrekking met NN zal moeten verliezen, alsmede dat NN aansprakelijk is voor de schade die [verweerder] dientengevolge lijdt en heeft geleden. [verweerder] heeft tevens een verklaring voor recht gevorderddat de schade bestaat uit de derving van inkomsten en pensioenopbouw en dat de hoogte daarvan dient te worden bepaald aan de hand van de berekening van het inkomen en de pensioenopbouw van [verweerder] indien hij tot aan zijn leeftijd van 66 jaar en 9,6 maanden in dienst van NN zou zijn gebleven, die schade nader op te maken bij staat.
2.7
NN is niet verschenen op 20 november 2019. Bij verstekvonnis d.d. 18 december 2019 van de kantonrechter Den Haag zijn de door [verweerder] gevorderde verklaringen voor recht toegewezen.

3..Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1
NN verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de tussen NN en [verweerder] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens de daarvoor aangevoerde redelijke grond;
II. bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de opzegtermijn van twee maanden waarop de duur van deze procedure in mindering zal worden gebracht;
III. te bepalen dat de duurzaam verstoorde arbeidsverhouding te wijten is aan [verweerder] en hij derhalve geen recht heeft op een transitievergoeding ten laste van NN;
IV. [verweerder] te veroordelen in de kosten van deze verzoekschriftprocedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.2
Aan het verzoek heeft NN – kort samengevat en voor zover hierna van belang – het volgende aangevoerd.
3.3
Gedurende het dienstverband van [verweerder] bij NN hebben zich over langere periode diverse incidenten voorgedaan, zoals omschreven in de brief d.d. 6 september 2019, ziende op de houding en het gedrag van [verweerder] . Dit gedrag is in strijd met de binnen NN geldende kernwaarden – Clear, Care en Commit – en heeft ertoe geleid dat een vruchtbare samenwerking tussen partijen inmiddels onmogelijk is geworden. Uit de beoordelingsverslagen sedert 2012 is af te leiden dat de rode draad in het gedrag van [verweerder] telkens is geweest, dat hij te direct is, dat hij slecht communiceert naar interne- en externe stakeholders en dat hij een slechte toon bij diverse leidinggevenden aanslaat.
3.3.1
Ten aanzien van de incidenten die zich hebben voorgedaan brengt NN naar voren dat zij van verschillende externe leveranciers klachten heeft ontvangen ziende op de wijze waarop [verweerder] als “bully” de diverse leveranciers heeft bejegend. De houding en het gedrag van [verweerder] druist in tegen de moderne kijk op het vak van procurement zoals NN deze uitgeoefend wenst te zien en welke juist is gericht op het hebben van een duurzame relatie met leveranciers. [verweerder] is hiermee voorts niet het gewenste visitekaartje van NN naar de buitenwereld.
3.3.2
Daarnaast volgt uit de Snapshot over Q2 2018 dat [verweerder] ook is aangesproken op zijn gedrag jegens interne klanten. Zo hebben zich diversen incidenten voorgedaan waarbij sprake was van een te directe wijze van communiceren/handelen van [verweerder] . Dit gedrag van [verweerder] is niet professioneel en heeft er onder meer toe geleid dat NN ervoor heeft moeten kiezen om [verweerder] te vervangen in twee lopende trajecten op verzoek van de interne klant. De interne klant heeft zich ook na de brief van 6 september 2019 nog kritisch uitgelaten over de houding en het gedrag van [verweerder] .
3.3.3
Voorts hebben zich ook tijdens door de gehele afdeling Procurement in 2018 en 2019 te volgen externe trainingen incidenten voorgedaan. Zo heeft [verweerder] zich onbeschoft uitgelaten tegenover een trainer, heeft hij als enige medewerker binnen het team niet meegedaan aan het verplichte onderdeel om een paper te schrijven en heeft hij zich op negatieve en cynische wijze uitgelaten over een te volgen coachingstraject en daarmee de gehele groep negatief beïnvloed.
3.3.4
Daarnaast heeft NN diverse signalen ontvangen van collega’s binnen de afdeling Procurement. Aangegeven is daarbij dat [verweerder] te direct en op een niet correcte wijze jegens hen reageert. Het Procurement team heeft tegenover [naam persoon 1] aangegeven last te hebben van het gedrag van [verweerder] . Uit een door vier nieuwe collega’s binnen Procurement aan het MT gepresenteerde “honderd dagen ervaring” is voorts gebleken dat [verweerder] veelvuldig grappen maakt over zaken als gewicht, eetgedrag, huidskleur en geaardheid en dat collega’s zich door dit gedrag ongemakkelijk en onveilig voelen. NN heeft zich genoodzaakt gezien om [verweerder] met ingang van 27 januari 2020 niet meer te laten deelnemen aan teamvergaderingen.
3.4
Gelet op het voorgaande verzoekt NN de arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair wegens het bestaan van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van NN in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren ex artikel 7:669 lid 3 sub g jo. artikel 7:671b BW.
3.4.1
Door het gedrag van [verweerder] is het noodzakelijk in hem te stellen vertrouwen volledig komen te vervallen. Het ontstaan van deze vertrouwensbreuk is volledig aan [verweerder] te wijten. NN heeft [verweerder] , tevergeefs, meermaals aangesproken op zijn gedrag en hem hulp en faciliteiten geboden om zijn gedrag te verbeteren. Het ontbreekt [verweerder] echter aan zelfreflectie. Ook het door NN aangeboden coachingstraject heeft geen verbetering gebracht in zijn gedrag. In plaats daarvan zijn de klachten over [verweerder] uit een steeds groter wordende kring afkomstig en is het noodzakelijk in [verweerder] te stellen vertrouwen geheel komen weg te vallen. Gebleken is dat de volledige afdeling Procurement het vertrouwen in [verweerder] heeft opgezegd. [verweerder] dient voorts in zijn functie een visitekaartje voor NN naar buiten te zijn. Daarvan is geenszins sprake. De positie van [verweerder] is onhoudbaar geworden. Uit de dagvaarding d.d. 11 november 2019 van de door [verweerder] aanhangig gemaakte procedure volgt bovendien dat ook [verweerder] de mening is toegedaan dat sprake is van een onherstelbare vertrouwensbreuk.
3.5
Subsidiair verzoekt NN de arbeidsovereenkomst te ontbinding wegens het bestaan van andere omstandigheden in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub h BW.
3.6
NN is van mening dat herplaatsing van [verweerder] in een passende functie binnen een redelijke termijn niet in de rede ligt gezien de verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen, waarvoor NN [verweerder] verantwoordelijk houdt. Dit wordt nog eens versterkt door de door [verweerder] uitgebrachte dagvaarding d.d. 11 november 2019 waar NN niet bekend mee was en waarover [verweerder] met NN ook niet heeft gesproken. NN heeft inmiddels verzet ingesteld tegen het verstekvonnis d.d. 20 november 2019.
3.7
Er is geen plaats voor toekenning van de transitievergoeding, dan wel een andere vergoeding, nu de gronden voor ontbinding volledig in de risicosfeer van [verweerder] liggen en de noodzaak voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst volledig is te wijten en toe te rekenen aan [verweerder] in de zin van artikel 7:673 lid 7 sub c BW. Voor het geval wel een transitievergoeding wordt toegewezen, dan mag deze niet meer bedragen dan de wettelijke transitievergoeding van € 25.982,18 bruto. Nu geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten zijdens NN, bestaat voor toekenning van een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:671b lid 8 sub c BW geen aanleiding.

4..Het verweer

4.1
[verweerder] verzoekt primair om het verzoek van NN af te wijzen, en subsidiair het verzoek toe te wijzen onder toekenning van een schadevergoeding van € 1.189.428,47 bruto, dan wel (afhankelijk van de datum van de af te geven beschikking) van € 1.179.680,96, te vermeerderen met de derving pensioenopbouw over een periode van 10 jaar en 3 maanden, respectievelijk van 10 jaar en 2 maanden, nader op te maken bij staat.
4.2
Daartoe heeft [verweerder] – samengevat weergegeven en voor zover hierna van belang – het volgende aangevoerd.
4.3
[verweerder] heeft zijn functie sedert indiensttreding steeds uitstekend verricht. [verweerder] heeft een sterke persoonlijkheid en beschikt over de eigenschappen waarover een goede inkoper dient te beschikken. [verweerder] beheerst het inkoopvak tot in de puntjes en is een sterke onderhandelaar. Onderdeel van zijn functie is juist ook om meningsverschillen te hebben met leveranciers en klanten. [naam persoon 1] heeft geen enkele ervaring met het “inkoop spel’ en de daarbij behorende dynamiek en heeft bij gebrek aan kennis en ervaring het functioneren van [verweerder] ook niet goed kunnen beoordelen. [naam persoon 1] heeft vanaf haar start op de afdeling tot aan september 2019 geen enkele concrete en onderbouwde feedback gegeven op de houding/het gedrag van [verweerder] . [verweerder] was dan ook geheel overdonderd door de brief d.d. 6 september 2019 waarbij hij met een waslijst aan kritiekpunten werd geconfronteerd en direct het vertrouwen in hem werd opgezegd. [verweerder] is niet in de gelegenheid gesteld om zijn functioneren te verbeteren, noch is over de mogelijkheid van herplaatsing gesproken. In plaats daarvan heeft NN gelijk aangestuurd op een beëindiging van het dienstverband met [verweerder] . [verweerder] heeft nadien niet akkoord willen gaan met het zijdens NN gedane beëindigingsvoorstel, ondanks dat NN heeft medegedeeld dat zij anders naar de kantonrechter zou stappen om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, nu het aanbod in geen verhouding staat tot de schade die [verweerder] lijdt. Op advies van zijn gemachtigde heeft [verweerder] in november 2019 de zaak zelf ter beoordeling voorgelegd aan de kantonrechter in Den Haag. De door [verweerder] gevorderde verklaringen voor recht zijn in die procedure toegewezen.
4.4
Bij het betreffende verstekvonnis d.d. 18 december 2019 is geoordeeld dat NN in strijd heeft gehandeld met het goed werkgeverschap en dientengevolge schadeplichtig is geworden ten opzichte van [verweerder] . NN verzoekt nu op dezelfde feitelijke grondslag om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Nu met voornoemd vonnis vaststaat dat NN in strijd met het goed werkgeverschap heeft gehandeld, dient het verzoek van NN in de onderhavige procedure primair te worden afgewezen, dan wel dient subsidiair bij toewijzing daarvan aan [verweerder] een schadevergoeding toe te komen terzake gederfde inkomsten en gederfd opgebouwd pensioen over de periode vanaf de datum ontbinding van de arbeidsovereenkomst tot de datum dat [verweerder] de leeftijd van 66 jaar en 9,6 maanden heeft bereikt, zijnde 29 september 2030, zoals door de kantonrechter Den Haag ook is toegekend.
4.5
[verweerder] betwist dat hij onvoldoende functioneert in zijn functie, dan wel dat om de door NN genoemde redenen een ernstig verstoorde arbeidsrelatie zou zijn ontstaan. In het geval al sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding dan is een en ander te wijten aan het slecht werkgeverschap van NN. NN heeft het functioneren van [verweerder] steeds als uitstekend beoordeeld. Eerst bij brief d.d. 6 september 2019 heeft zij ineens kritiek geuit.
4.5.1
[verweerder] herkent zich niet in de door NN geuite kritiekpunten. De door NN genoemde kritiekpunten betreffen voornamelijk waardeoordelen en de getrokken conclusies zijn veelal gebaseerd op “horen zeggen” zonder enig nader onderzoek of wederhoor. NN heeft [verweerder] eerder geen concrete en specifieke feedback gegeven en de stelling van NN, inhoudende dat de situatie onhoudbaar is geworden, komt daarnaast niet overeen met de door NN gegeven positieve beoordelingen. [verweerder] is weliswaar acht keer getraind door een coach, doch [verweerder] heeft geen feedback gehad nadien, noch is er een follow up of navraag geweest daarop door NN. [verweerder] wijst er voorts op dat hij sinds de indiening van het verzoekschrift door NN nog steeds dagelijks voor NN in dezelfde functie met dezelfde collega’s werkzaam is en het in de tussentijd ook goede beoordelingen regent. [verweerder] vermoedt dat de door NN genoemde punten aandachts-, en/of ontwikkelpunten zijn die NN thans buitenproportioneel tracht op te blazen, om een beëindiging van het dienstverband met [verweerder] te forceren.
4.6
[verweerder] stelt daarnaast dat het subsidiaire verzoek van NN op grond van artikel 7:669 lid 3 sub h BW evenmin kan slagen. De h-grond is als vangnetbepaling of restbepaling niet bedoeld voor het repareren van een onvoldoende onderbouwd ontslag op één van de andere gronden.
4.7
Herplaatsing had in het onderhavige geval in de rede gelegen. NN Group N.V. is een groot en internationaal concern, zodat er voldoende mogelijkheden zijn om [verweerder] in een passende functie te herplaatsen.
4.8
Op hetgeen door [verweerder] voor het overige nog is aangevoerd wordt, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna nog terug gekomen.

5..De beoordeling

5.1
Artikel 7:671b lid 1 BW bepaalt dat de kantonrechter op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst kan ontbinden indien daar – kort gezegd – een redelijke grond als bedoeld in artikel 7:669 BW voor is. Naast deze redelijke grond dient op grond van artikel 7:669 lid 1 BW herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk te zijn of niet in de rede te liggen. De kantonrechter dient een en ander te onderzoeken aan de hand van artikel 7:671b lid 2 BW.
5.2
Van opzegverboden zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 2 BW is ten aanzien van het onderhavige verzoek niet gebleken.
5.3
Aan het verzoek is primair ten grondslag gelegd dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder g BW bepaalt dat onder een redelijke grond als bedoeld in lid 1 wordt verstaan een verstoorde arbeidsverhouding zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.4
Die situatie doet zich hier naar het oordeel van de kantonrechter voor. NN heeft reeds in september 2019 aan [verweerder] kenbaar gemaakt dat zij het noodzakelijk in [verweerder] te stellen vertrouwen geheel is verloren en dat zij een verdere vruchtbare samenwerking tussen partijen niet meer mogelijk acht. Ook in de onderhavige procedure heeft NN gesteld en onderbouwd dat sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding op basis waarvan de arbeidsovereenkomst volgens haar tot een einde dient te komen. Partijen hebben na de brief d.d. 6 september 2019 getracht in der minne tot een oplossing te komen, doch zijn daarbij niet tot overeenstemming gekomen. [verweerder] is vervolgens, nog voor indiening van het onderhavige ontbindingsverzoek, in november 2019 een gerechtelijke procedure gestart tegen NN bij de kantonrechter Den Haag. In de betreffende procedure heeft [verweerder] zich op het standpunt gesteld dat NN in strijd met het goed werkgeverschap ex artikel 7:611 BW heeft gehandeld, als gevolg waarvan [verweerder] uiteindelijk de dienstbetrekking met NN zal moeten verliezen en NN aansprakelijk is voor de schade die [verweerder] dientengevolge lijdt en heeft geleden, bestaande uit inkomens- en pensioenschade, nader op te maken bij staat. De door [verweerder] gevorderde verklaringen voor recht zijn bij verstekvonnis d.d. 18 december 2019 toegewezen. [verweerder] heeft in de onderhavige procedure gesteld dat de door hem geleden en te lijden inkomens- en pensioenschade € 1.189.428,47 bruto, dan wel € 1.179.680,96 bruto bedraagt. Uit het door [verweerder] ingenomen standpunt en de door hem gestarte procedure bij de kantonrechter Den Haag kan de kantonrechter niet anders afleiden dan dat ook [verweerder] geen vertrouwen meer heeft in een verdere vruchtbare samenwerking met NN. Daarmee is naar het oordeel van de kantonrechter in voldoende mate voldaan aan de eis van een duurzame en ernstige verstoring van de arbeidsverhouding, die de ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. Opgemerkt wordt daarbij dat in de onderhavige procedure de vraag voorligt of er een redelijke grond voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst aanwezig is, hetgeen een andere vraag betreft dan die in de procedure welke door [verweerder] bij dagvaarding d.d. 11 november 2019 aanhangig is gemaakt aan de kantonrechter Den Haag is voorgelegd. Daarnaast geldt dat niet gesteld kan worden dat met het verstekvonnis d.d. 18 december 2019 (definitief) vaststaat dat sprake is van slecht werkgeverschap van NN en NN om die reden jegens [verweerder] schadeplichtig is, nu NN in verzet is gegaan en de dagvaardingsprocedure daarmee als het ware is heropend.
5.5
De kantonrechter is verder van oordeel dat gelet op de hiervoor vastgestelde duurzame en ernstige verstoring van de arbeidsverhouding herplaatsing van [verweerder] in een andere functie binnen NN niet in de rede ligt.
5.6
Gelet op het voorgaande zal het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de primaire grondslag worden toegewezen en de datum van ontbinding, conform artikel 7:671b lid 9 sub a BW worden vastgesteld op 1 augustus 2020. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure, waarbij ten minste één maand dient te resteren.
5.7
Uit artikel 7:673 lid 1 BW (oud) volgt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever is ontbonden. Aan deze beide voorwaarden is hier voldaan en gelet op artikel 7:673 lid 2 BW heeft de werknemer aanspraak op een transitievergoeding van € 25.982,18 bruto, zijnde het bedrag dat door NN is gesteld en door [verweerder] niet is weersproken. NN heeft weliswaar gesteld dat de duurzaam verstoorde arbeidsverhouding is te wijten aan [verweerder] om welke reden hij geen recht zou hebben op een transitievergoeding ten laste van NN, doch in het geval dit verwijtbaar handelen al vast zou staan, dan staat dit aan de toewijzing van de transitievergoeding nog niet in de weg. Immers artikel 7:673 lid 7 aanhef en onder c BW bepaalt dat de transitievergoeding alleen dan niet verschuldigd is indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst een gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld is door NN niet gesteld en evenmin gebleken. NN zal daarom worden veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding van € 25.982,18 bruto.
5.8
[verweerder] heeft aanspraak gemaakt op een bedrag aan schadevergoeding gegrond op het slecht werkgeverschap van NN ex artikel 7:611 BW. Voor toekenning van een schadevergoeding op grond van artikel 7:611 BW is in de onderhavige procedure echter geen plaats. In het geval [verweerder] van mening is dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van NN, dan had hij in het kader van de onderhavige ontbindingsprocedure ex artikel 7:671b lid 8 aanhef en onder c BW (oud) aanspraak dienen te maken op een billijke vergoeding. Dit heeft [verweerder] echter niet gedaan. De vraag of NN al dan niet een schadevergoeding verschuldigd is op grond van slecht werkgeverschap is voorgelegd aan de kantonrechter Den Haag en zal dan ook in het kader van die procedure beantwoord dienen te worden. De door [verweerder] in de onderhavige procedure gevorderde schadevergoeding wordt dan ook afgewezen.
5.9
De proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

6..De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 augustus 2020;
veroordeelt NN om aan [verweerder] een transitievergoeding van € 25.982,18 bruto te betalen;
wijst af het meer of anders verzochte;
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
495