ECLI:NL:RBROT:2020:5235

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 mei 2020
Publicatiedatum
15 juni 2020
Zaaknummer
8175384 CV EXPL 19-50005
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-aangetekende opzegging van een lidmaatschap en de gevolgen voor de betalingsverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen ANWB B.V. en een gedaagde, die in persoon procedeerde. ANWB vorderde betaling van € 197,37, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, wegens onbetaald lidmaatschapsgeld voor het jaar 2019. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat zij haar lidmaatschap tijdig had opgezegd. De kantonrechter oordeelde dat de opzegging niet voldoende was onderbouwd, waardoor de vordering van ANWB werd toegewezen. De kantonrechter overwoog dat de gedaagde niet had aangetoond dat de opzegbrief door ANWB was ontvangen, en dat haar verweer onvoldoende was om aan bewijslevering toe te komen. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 87,56, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8175384 CV EXPL 19-50005
uitspraak: 15 mei 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ANWB B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 11 november 2019,
gemachtigde: De Klerk Vis Niekus Gerechtsdeurwaarders en Incasso te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “ANWB” respectievelijk “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het procesverloop volgt uit de volgende processtukken:
 de dagvaarding, met productie;
 de aantekeningen van de griffier van het door [gedaagde] op de rolzitting van 26 november 2019 gegeven mondelinge antwoord en de daarbij door haar overgelegde producties;
 de conclusie van repliek tevens vermindering van eis, met producties;
 de conclusie van dupliek, met productie.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
ANWB heeft met [gedaagde] een overeenkomst met betrekking tot het ANWB-lidmaatschap gesloten.
2.2
Het lidmaatschapsbedrag voor het kalenderjaar 2019 bedroeg € 155,-. ANWB heeft [gedaagde] hiervoor op 19 november 2018 een factuur gestuurd, met vervaldatum 31 december 2018. Deze factuur is onbetaald gebleven.

3..Het geschil

3.1
ANWB heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 197,37, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 155,- vanaf de vervaldag van de factuur tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Aan haar vordering heeft ANWB - samengevat en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat [gedaagde] ondanks aanmaning in gebreke is gebleven met betaling van het door haar verschuldigde lidmaatschapsgeld voor het jaar 2019. Het betreft een bedrag van € 155,- aan hoofdsom. Naast dat bedrag en de wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW) daarover, door ANWB tot aan de dagvaarding berekend op € 2,37, dient [gedaagde] ANWB een bedrag van € 40,- aan buitengerechtelijke kosten te vergoeden.
Bij conclusie van repliek heeft ANWB de eis verminderd met € 107,44. Reden hiervoor is dat ANWB de e-mail van 23 april 2019 van [gedaagde] aanmerkt als opzegging van het lidmaatschap en daarom bij nota van 29 januari 2020 over het tijdvak 23 april 2019 tot en met 31 december 2019 het bedrag van € 107,44 heeft gecrediteerd.
3.3
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe - samengevat en voor zover thans van belang - aangevoerd dat zij haar lidmaatschap bij brief van 15 oktober 2018 heeft opgezegd tegen 31 oktober 2018. In een e-mail van 23 april 2019 aan ANWB heeft zij verwezen naar die opzegbrief. Zij heeft de deurwaarder na ontvangst van de dagvaarding ook een kopie van voornoemde brief gestuurd, maar heeft niets meer vernomen. [gedaagde] heeft al sinds 20 juni 2018 geen auto meer en is het er niet mee eens dat zij dan toch moet betalen.

4..De beoordeling

4.1
Op grond van artikel 3:37 lid 3 BW dient een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, in dit geval de opzegbrief van 15 oktober 2018, om haar werking te hebben die persoon hebben bereikt dan wel niet hebben bereikt door een omstandigheid die voor risico van de geadresseerde komt, bijvoorbeeld omdat ANWB een haar aangeboden aangetekende brief geweigerd heeft in ontvangst te nemen.
4.2
ANWB heeft de ontvangst van de door [gedaagde] overgelegde opzegbrief van 15 oktober 2018 bestreden. Daarop gelet zou het hier op de weg van [gedaagde] hebben gelegen om concrete feiten en omstandigheden naar voren te brengen, en die voor zoveel mogelijk te onderbouwen, waaruit blijkt dat ANWB die brief destijds wel heeft ontvangen dan wel niet heeft ontvangen door een omstandigheid die voor haar risico komt. Een dergelijke nadere onderbouwing heeft [gedaagde] echter niet gegeven. Ook heeft [gedaagde] niet gesteld dat, hoewel dat gezien de door haar gestelde opzegging toch op haar weg zou hebben gelegen, zij na ontvangst van de factuur van 19 november 2018 contact heeft opgenomen met ANWB met de mededeling dat zij haar lidmaatschap bij brief van 15 oktober 2018 al had opgezegd.
Dat betekent dat haar verweer dat zij het hier gevorderde bedrag niet is verschuldigd omdat zij de overeenkomst tijdig had opgezegd, als onvoldoende onderbouwd wordt verworpen. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.
4.3
Nu [gedaagde] voor het overige niets heeft aangevoerd dat tot haar verweer kan dienen, wordt de door ANWB bij conclusie van repliek (coulancehalve) verminderde hoofdsom van € 47,56 toegewezen.
4.4
Ook de over de hoofdsom gevorderde rente wordt, als op de wet gegrond, toegewezen, als hierna gemeld, dit in verband met de door ANWB gedane eisvermindering.
4.5
ANWB maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Uit de processtukken blijkt dat voldaan is aan het bepaalde in artikel 6:96 lid 6 BW terwijl de door ANWB gevorderde vergoeding ook is berekend overeenkomstig de ter zake geldende tarieven. Dit onderdeel van de vordering is derhalve eveneens toewijsbaar.
4.6
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, die aan de zijde van ANWB worden vastgesteld op € 206,18 aan verschotten (bestaande uit € 121,- aan griffierecht en € 85,18 aan dagvaardingskosten) en € 72,- aan salaris voor de gemachtigde van ANWB (bestaande uit twee punten à € 36,-).

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan ANWB tegen kwijting te betalen € 87,56, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 155,- vanaf 1 januari 2019 tot aan 29 januari 2020 en over € 47,56 vanaf 29 januari 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ANWB vastgesteld op € 206,18 aan verschotten en € 72,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44478