3. Bij het bestreden besluit II heeft verweerder een nieuwe omgevingsvergunning aan vergunninghoudster verleend en het bestreden besluit I ingetrokken. Verweerder heeft, gelet op artikel 2.12, eerste lid, onder a, onderdeel 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de omgevingsvergunning, inclusief bijbehorende voorschriften, verleend onder de bepaling dat de gewaarmerkte stukken deel uitmaken van de vergunning. De omgevingsvergunning is verleend voor de volgende activiteiten:
Het bestaande tuincentrum is in strijd met het bestemmingsplan. De (beoordeling van de) vergunning voor de uitbreiding kan daar niet zomaar los van worden gezien.
De overkapping is in strijd met het bestemmingsplan omdat deze niet ten behoeve van de bestemming (groothandel, kwekerij) wordt gerealiseerd, maar ten behoeve van het tuincentrum. De nieuwe ruimtelijke onderbouwing gaat hieraan voorbij.
Het (alsnog) opnemen van een positieve bestemming voor het tuincentrum (bestaande toestand) zal moeten worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De parkeervraag voor de uitbreiding is ten onrechte berekend op basis van het verkoopvloeroppervlak (VVO), terwijl de CROW publicatie 381 voorschrijft dat er op basis van bruto-vloeroppervlak wordt berekend (BVO). De extra parkeervraag is niet 24,2, maar 28 parkeerplaatsen.
In totaal heeft het tuincentrum – na uitbreiding – 183 parkeerplaatsen nodig. Op het terrein is slechts ruimte voor maximaal 75 parkeerplaatsen.
De verkeerstoename is ten onrechte berekend op basis van het VVO, terwijl dat volgens de CROW publicatie 381 op grond van het BVO had moeten worden berekend.
De nieuwe ruimtelijke onderbouwing geeft – ten onrechte – geen beoordeling over de verkeersintensiteit en de verkeersveiligheid nadat de uitbreiding is gerealiseerd, terwijl het gemeentelijk verkeerscirculatieplan juist laat zien dat de Dijkstelweg (vooral op zaterdag) een zeer hoge verkeersbelasting heeft.
Er is onvoldoende gemotiveerd waarom dit gebied moet worden gekwalificeerd als ‘gemengd gebied’. De kenmerken van dit gebied wijzen in de richting van een ‘rustige woonwijk’.
Er is niet gemotiveerd waarom er kan worden afgeweken van de richtafstanden (ongeacht de kwalificatie van het woongebied als gemengd of rustig).
Er is ten onrechte uitgegaan van richtafstanden ten opzichte van de bestaande woning, terwijl gemeten had moeten worden vanaf de perceelgrens (omdat de woning tot aan de perceelgrens kan worden gebouwd, c.q. vergunningsvrij uitgebreid).
Er is onvoldoende akoestisch onderzoek gedaan naar de situatie ter plaatse van het parkeerterrein en ter plaatse van de uitbreiding van de kweekgronden.
Onduidelijk is welke uitgangspunten ten grondslag hebben gelegen aan de conclusies ten aanzien van het aspect trilling.
De aspecten geur en stof zijn in de nieuwe ruimtelijke onderbouwing onbesproken gebleven.
Er had locatiespecifiek onderzoek moeten worden gedaan in het kader van gewasbeschermingsmiddelen. Hierdoor is niet duidelijk of ter plaatse van de woning met huisnummer 26 een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Er heeft geen beoordeling plaatsgevonden in het kader van het nabijgelegen Natura 2000-gebied, in het bijzonder voor wat betreft het aspect stikstof. Significante gevolgen voor dit gebied zijn niet uitgesloten als gevolg waarvan het initiatief in strijd moet worden geacht met de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Habitatrichtlijn.
Er heeft geen beoordeling plaatsgevonden van de impact op de privacy (inkijk, inschijnende koplampen) door uitbreiding van de kweekgronden, noch door het intensievere gebruik van het parkeerterrein en van de mogelijke maatregelen die alsnog getroffen kunnen worden om ter plaatse van het perceel met huisnummer 26 een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen.
5. Bij het bestreden besluit II is verweerder ingegaan op alle aandachtspunten en gebreken die bij de tussenuitspraak zijn vastgesteld. Verweerder heeft inmiddels een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo verleend (vergelijk onder 5 van de tussenuitspraak). Ook heeft verweerder een oppervlakteverharding van 300 m² toegestaan (vergelijk onder 6.3. van de tussenuitspraak en pagina 7 van de nieuwe ruimtelijke onderbouwing) en heeft verweerder bij het bestreden besluit II betrokken dat de kweekgronden mede dienen voor verkoopdoeleinden (vergelijk onder 6.5. en 6.6. van de tussenuitspraak en pagina 7 van de nieuwe ruimtelijke onderbouwing). Door middel van de nieuwe ruimtelijke onderbouwing is verweerder ingegaan op het effect van de aangevraagde activiteiten van vergunninghoudster op het woon- en leefklimaat, waaronder de privacy, van eiser. De rechtbank zal hierna, aan de hand van wat eiser onder 4 heeft aangevoerd, beoordelen of verweerder de bij de tussenuitspraak geconstateerde gebreken voldoende heeft hersteld.
9.4.Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vergunde activiteiten het woon- en leefklimaat, waaronder de privacy, van eiser niet aantasten. Dit betoog van eiser slaagt.
10. Gezien de tussenuitspraak is het beroep van eiser tegen het bestreden besluit I gegrond. Verweerder heeft dat besluit inmiddels ingetrokken.
11. Het bij de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is bij het bestreden besluit II niet hersteld. Dit besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Het beroep tegen het bestreden besluit II is daarom gegrond. De rechtbank zal dit besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
12. Omdat de rechtbank het beroep van eiser tegen de bestreden besluiten I en II gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).