Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
2..De vaststaande feiten
3..De vordering
4..Het verweer
5..De beoordeling
6..De beslissing
:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 12 juni 2020, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een geschil tussen een huurder en verhuurder over de terugbetaling van een waarborgsom. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.F. Cheung, vorderde een bedrag van € 1.299,65 van de gedaagde, die in persoon procedeerde. De eiser had een waarborgsom van € 1.100,- betaald bij het aangaan van de huurovereenkomst, die op 16 september 2019 was opgezegd. De gedaagde had reeds een deel van de waarborgsom terugbetaald, maar er was onenigheid over de resterende bedragen en de verschuldigde rente.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde na dagvaarding een bedrag van € 1.100,- aan de eiser had betaald, waardoor de vordering van de eiser op dat punt werd afgewezen. De eiser had echter recht op wettelijke rente over de waarborgsom, die werd toegewezen vanaf de dag van dagvaarding. De gedaagde's verweer dat hij een deel van de waarborgsom mocht inhouden, werd verworpen, omdat er geen bewijs was dat de eiser schade had veroorzaakt aan het gehuurde.
Daarnaast heeft de kantonrechter de vordering van de eiser tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat de aanmaningsbrief niet de juiste termijn had vermeld. De gedaagde werd wel veroordeeld in de proceskosten, aangezien de eiser op basis van toevoeging procedeerde. De kantonrechter heeft de gedaagde ook veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten en heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en is openbaar uitgesproken.