In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 mei 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 21 april 2020 een verzoekschrift ingediend voor de ondertoezichtstelling van [naam kind] voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden. De kinderrechter heeft de zaak behandeld via een telefonische zitting, waarbij de moeder, haar advocaat mr. H.E. Visscher, en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren. Vanwege de coronamaatregelen vond er geen fysieke zitting plaats.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat [naam kind] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd door kindeigen problematiek en onvoorspelbaar gedrag. Ondanks de betrokkenheid van de moeder, blijkt dat zij niet in staat is om de benodigde stabiliteit en structuur te bieden. De Raad heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling gehandhaafd, terwijl de GI zich heeft aangesloten bij dit verzoek. De moeder heeft geen verweer gevoerd tegen de ondertoezichtstelling, maar heeft wel verzet aangetekend tegen de uithuisplaatsing, waarbij zij aangaf dat er eerst passende hulpverlening in het gezin moet worden ingezet.
De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is en heeft deze voor de duur van twaalf maanden toegewezen. Wat betreft de uithuisplaatsing heeft de kinderrechter besloten om dit verzoek aan te houden, in afwachting van de ontwikkeling van de hulpverlening die recent is opgestart. De kinderrechter heeft de Raad verzocht om uiterlijk twee weken voor de pro forma datum van 1 november 2020 een rapportage in te dienen over de actuele stand van zaken. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de schriftelijke uitwerking vastgesteld op 9 juni 2020.