ECLI:NL:RBROT:2020:5174

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juni 2020
Publicatiedatum
12 juni 2020
Zaaknummer
8120937
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van aanslagen voor verwaarlozing van een woning door de eigenaar

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 juni 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de rechtspersoon naar buitenlands recht, Stad Antwerpen, en de gedaagde, die van 2012 tot en met 2015 eigenaar was van een woning in Antwerpen. Stad Antwerpen vorderde betaling van aanslagen die waren opgelegd wegens verwaarlozing van de woning, met een totaalbedrag van € 13.957,25. De gedaagde heeft de aanslagen betwist, onder andere door te stellen dat hij in een schuldsanering zat en dat de aanslagen onterecht waren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de woning heeft verwaarloosd en dat hij de aanslagen over de jaren 2013 tot 2015 in beginsel verschuldigd is. De rechter oordeelde dat de schuldsanering geen vreemde oorzaak was die de gedaagde niet kon worden toegerekend, en dat hij niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van de aanslagen. De kantonrechter heeft de vordering van Stad Antwerpen toegewezen, met inbegrip van de wettelijke rente en proceskosten, en heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 14.331,65.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8120937 \ CV EXPL 19-45779
uitspraak: 12 juni 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Stad Antwerpen,
gevestigd te Antwerpen,
eiseres,
gemachtigde: [gemachtigde] te [plaats] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.F.M. den Hollander te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Stad Antwerpen’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding met producties van 16 oktober 2019;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de rolbeslissing van 21 februari 2020 waarin eiseres in de gelegenheid wordt gesteld een conclusie van repliek in te dienen;
  • de conclusie van repliek tevens houdende akte indiening aanvullende productie;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[gedaagde] was van 2012 tot en met 2015 eigenaar van de woning aan het adres [adres] te Antwerpen, België (hierna: de woning).
2.2.
[gedaagde] heeft de woning, toen deze in zijn bezit was, verwaarloosd. Stad Antwerpen voert een beleid tegen verwaarlozing en leegstand van woningen. Stad Antwerpen heeft daarom over de jaren 2013, 2014 en 2015 aanslagen verzonden ter hoogte van respectievelijk € 3.191,25, € 4.329,- en € 6.437,-, derhalve een totaalbedrag van
€ 13.957,25.
2.3.
Op 27 maart 2012 heeft [gedaagde] bij de arbeidsrechtbank Antwerpen verzocht tot toelating tot een collectieve schuldenregeling (hierna: de schuldsanering). Bij beschikking van 15 mei 2012 is dit verzoek toelaatbaar verklaard.
2.4.
[gedaagde] heeft in 2017 en 2018 vier betalingen verricht ten aanzien van de aanslag over 2013, ter hoogte van in totaal € 607,17.

3..Het geschil

3.1.
Stad Antwerpen heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 15.430,94, te vermeerderen met de wettelijke consumentenrente over € 13.350,08 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure (inclusief btw).
3.2.
Aan haar vordering heeft Stad Antwerpen (zakelijk weergegeven en voor zover van belang) het volgende ten grondslag gelegd. Na de betalingen van [gedaagde] resteert nog een hoofdsom van € 13.350,08, ter zake de aanslagen over 2013, 2014 en 2015. Stad Antwerpen maakt daarnaast aanspraak op € 981,57 aan consumentenrente, berekend tot de dag van dagvaarding en € 1.099,29 aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe (zakelijk weergegeven en voor zover van belang) het volgende aangevoerd. [gedaagde] heeft de woning gekocht met als doel om deze te renoveren. De bank wilde hem geen lening verstrekken hiervoor, daarom heeft [gedaagde] zijn eigen inkomsten gebruikt voor de renovatie. Dit leidde tot een toename van andere schulden, waarna hij is toegelaten tot de schuldsanering. [gedaagde] kon tijdens deze schuldsanering niet over zijn geld beschikken en de woning dus niet verder renoveren. De aanslagen zijn daarom onterecht en onredelijk. Sinds 2017 is [gedaagde] uit de schuldsanering, maar door een veroordeling om deze aanslagen te betalen zou hij opnieuw in de schulden terecht komen.
3.4.
[gedaagde] heeft de woning in 2012 gekocht. Ten tijde van de koop huurde hij een andere woning. Hij is daarom, op grond van het Belastingreglement op de verwaarloosde woningen of gebouwen (hierna: het Belastingreglement) over 2013 geen aanslag verschuldigd. [gedaagde] heeft bovendien de woning verkocht in januari 2015, zodat hij de aanslag over 2015 ook niet verschuldigd is.
3.5.
Op hetgeen partijen verder hebben aangevoerd zal de kantonrechter, voor zover van belang, hierna ingaan.

4..De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is er geen discussie over dat [gedaagde] van 2012 tot 2015 de woning in Antwerpen bezat en dat hij deze heeft verwaarloosd. Partijen twisten met name over de vraag over welke jaren [gedaagde] de aanslag verschuldigd is en over de vraag in hoeverre het redelijk is dat [gedaagde] deze aanslagen moet betalen.
4.2.
De kantonrechter zal eerst oordelen over welke periode [gedaagde] de aanslagen (in beginsel) verschuldigd is en overweegt daartoe het volgende. Vast staat dat [gedaagde] de woning heeft gekocht in 2012. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij is vrijgesteld van de aanslag over 2013 op grond van artikel 5 lid 2 van het Belastingreglement. Lid 1 en 2 van dit reglement bepalen: “
Zijn van de belasting vrijgesteld:
1. Nieuwe eigenaars gedurende één aanslagjaar na het verlijden van de authentieke akte.
2. Nieuwe eigenaars gedurende twee aanslagjaren na het verlijden van de authentieke akte wanneer de woning of het gebouw hun enige eigendom is.Voor een beroep op lid 2 is daarom van belang dat de woning, bij de koop daarvan, het enige eigendom van [gedaagde] was. [gedaagde] heeft gesteld dat hij wel een andere woning had, maar dat hij deze huurde en dus niet in eigendom had.
4.3.
Voorop stelt de kantonrechter dat [gedaagde] zich pas bij conclusie van dupliek op dit standpunt heeft gesteld. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] eerder, voorafgaand aan of tijdens deze procedure, de verschuldigdheid van de aanslagen heeft betwist. Sterker nog, hij heeft zich eerst op het standpunt gesteld dat de aanslagen over 2013 tot 2015 zijn meegenomen in de schuldsanering en daarmee impliciet deze schulden niet betwist. Hij heeft daarnaast onweersproken gelaten dat hij in 2017 en 2018 reeds een deel van de aanslag over 2013 heeft betaald.
4.4.
Met oog op deze omstandigheden en de goede procesorde had het op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn standpunt dat de woning zijn enige eigendom was, en dat de woning waarin hij woonde een huurwoning betrof, deugdelijk te onderbouwen. [gedaagde] heeft zijn stelling echter niet onderbouwd. Als onvoldoende onderbouwd passeert de kantonrechter daarom het verweer dat [gedaagde] in aanmerking komt voor deze vrijstelling over het jaar 2013, zodat in rechte al vaststaand wordt aangenomen dat hij de aanslag over 2013 (in beginsel) verschuldigd is.
4.5.
[gedaagde] heeft verder aangevoerd dat hij de aanslag over 2015 niet verschuldigd is, omdat hij de woning in januari 2015 heeft verkocht. Los van het feit dat uit het door Stad Antwerpen overgelegde arrest van het Arbeidshof Antwerpen van 11 april 2017 volgt dat de woning pas op 13 mei 2015 is verkocht, volgt uit artikel 4 van het Belastingreglement dat de belasting verschuldigd is door de eigenaar van de woning op 1 januari van het aanslagjaar. Nu onbetwist is dat [gedaagde] op 1 januari 2015 eigenaar van de woning was, oordeelt de kantonrechter dat hij de aanslag ook over 2015 (in beginsel) verschuldigd is.
4.6.
Op grond van het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat [gedaagde] de aanslagen over de periode 2013 tot 2015 in beginsel verschuldigd is. Voorts zal de kantonrechter oordelen in hoeverre Stad Antwerpen aanspraak kan maken op betaling van deze aanslagen. [gedaagde] heeft hiertoe aangevoerd dat hij deelnam aan de schuldsanering en dat de aanslagen van Stad Antwerpen hier onder vallen. Voor zover hij zich daarmee op het standpunt heeft willen stellen dat hij de schuldsanering heeft afgerond en dat hij dus finale kwijting voor deze vorderingen heeft ontvangen, overweegt de kantonrechter het volgende. Stad Antwerpen heeft, onder overlegging van voornoemd arrest van het Arbeidshof Antwerpen, gesteld dat de schuldsanering op verzoek van de schuldbemiddelaar voortijdig is beëindigd, door een “manifest gebrek aan procedurele goede trouw” van [gedaagde] en omdat [gedaagde] “op ernstige wijze tekort gekomen is aan zijn medewerkingsplicht”. [gedaagde] heeft dit niet betwist. Daarmee is komen vast te staan dat de aanslagen niet vallen onder de schuldsanering en derhalve opeisbaar zijn.
4.7.
Bij zijn conclusie van dupliek heeft [gedaagde] daarnaast aangevoerd dat hij is vrijgesteld van de aanslagen op grond van artikel 5 lid 12 van het Belastingreglement. In dat artikel is bepaald dat zijn vrijgesteld: “
De eigenaars die geen einde kunnen stellen aan de belastbare toestand van de woning of het gebouw ingevolge een vreemde oorzaak die de eigenaars niet kan worden toegerekend”. Wellicht kon [gedaagde] , zoals hij betoogt, inderdaad geen einde stellen aan de belastbare toestand van de woning, echter kan de schuldsanering niet worden aangemerkt als een vreemde oorzaak die de eigenaar niet kan worden toegerekend. Immers, zoals ook overwogen door het Arbeidshof Antwerpen in het eerder aangehaalde arrest, betreft de schuldsanering een gunstregeling voor de schuldenaar die hem de kans biedt om opnieuw op normale wijze deel te nemen aan het economisch en sociaal leven. [gedaagde] heeft zelf verzocht om toelating tot de schuldsanering, aangezien hij zelf schulden heeft doen ontstaan. De schuldsanering ontheft hem niet van zijn betalingsverplichtingen. Daarom kan niet worden gesteld dat dit een vreemde oorzaak is die hem niet kan worden toegerekend. De kantonrechter oordeelt dan ook dat [gedaagde] niet in aanmerking komt voor deze vrijstelling. Om dezelfde reden
4.8.
[gedaagde] heeft verder nog verwezen naar artikel 5 Belasting op ongeschikte en onbewoonbare woningen. Nu [gedaagde] slechts heeft verwezen naar dit artikel, maar hier geen motivering of rechtsgevolg aan heeft verbonden zal de kantonrechter daaraan voorbijgaan.
4.9.
Voor zover [gedaagde] heeft willen stellen dat het, ook los van de vrijstellingen, onredelijk is dat deze aanslagen bij hem in rekening zijn gebracht, omdat hij niet zelf over zijn geld kon beschikken, zal de kantonrechter met oog op hetgeen is overwogen in r.o. 4.7 en bij een gebrek aan een nadere onderbouwing aan dit verweer voorbijgaan.
4.10.
Op grond van het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat [gedaagde] de aanslagen over 2013 tot 2015, als onvoldoende gemotiveerd betwist, verschuldigd is aan Stad Antwerpen. De hoogte van de aanslag en van de betalingen van [gedaagde] is verder niet betwist, zodat de gevorderde hoofdsom van € 13.350,08 zal worden toegewezen.
4.11.
De wettelijke rente, die berekend tot 16 oktober 2019 € 981,57 bedraagt, wordt als onweersproken eveneens toegewezen.
4.12.
Stad Antwerpen maakt daarnaast aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 1.099,29. Deze vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Stad Antwerpen heeft [gedaagde] aangemaand door middel van een zogenoemde veertiendagenbrief, die zij als productie 3 bij dagvaarding heeft overgelegd. Stad Antwerpen heeft in deze brief aanspraak gemaakt op een hoger bedrag aan hoofdsom, namelijk naast de gevorderde hoofdsom ook een bedrag van € 149,82 ter zake van ‘inningsrecht’. Stad Antwerpen heeft geen grondslag aangevoerd voor deze kosten, zodat de kantonrechter oordeelt dat zij in de veertiendagenbrief is uitgegaan van een te hoog bedrag aan hoofdsom. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen daarom worden afgewezen.
4.13.
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Stad Antwerpen vastgesteld op € 972,- aan griffierecht, € 103,07 aan dagvaardingskosten en € 720,- aan salaris voor de gemachtigde.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Stad Antwerpen tegen kwijting te betalen € 14.331,65 aan hoofdsom en rente, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 119 BW over
€ 13.350,08, vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Stad Antwerpen vastgesteld op € 1.075,07 aan verschotten en € 720,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
33394