ECLI:NL:RBROT:2020:511

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
C/10/560110 / HA ZA 18-966
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van beheermaatschappij voor schade door garanties bij faillissement van Kroatische rechtspersoon

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 22 januari 2020 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen verschillende partijen, waaronder twee eiseressen gevestigd in Qatar en een Kroatische gedaagde. De eiseressen vorderden schadevergoeding van de gedaagden, waaronder een beheermaatschappij, op basis van garanties die waren afgegeven in het kader van contractuele verplichtingen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde beheermaatschappij aansprakelijk was voor de schade die de eiseressen hadden geleden als gevolg van tekortkomingen van de Kroatische rechtspersoon, die inmiddels in staat van faillissement was verklaard. De rechtbank stelde vast dat de gedaagde beheermaatschappij niet kon aantonen dat de eiseressen in schuldeisersverzuim waren, en dat de schade als gevolg van de wanprestatie van de Kroatische rechtspersoon voor de gedaagde beheermaatschappij voorzienbaar was. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseressen toe en veroordeelde de gedaagde beheermaatschappij tot schadevergoeding, alsook tot vergoeding van beslagkosten en proceskosten. De vorderingen tegen de bestuurders van de Kroatische rechtspersoon werden afgewezen, omdat er geen schade was aangetoond die voortvloeide uit hun handelen. Het geding tegen de Kroatische rechtspersoon zelf was geschorst vanwege het faillissement.

Uitspraak

vonnisKordiç

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/560110 / HA ZA 18-966
Vonnis van 22 januari 2020
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van vestiging
[naam eiseres 1] .,
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres 1] (Qatar),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam eiseres 2],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres 2] ,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. M.M. van Leeuwen te Rotterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van vestiging
[naam gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] (Kroatië),
gedaagde in conventie,
advocaat voorheen mr. J.P. Hellinga te Hendrik-Ido-Ambacht (onttrokken),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam bedrijf 4] BEHEER B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.P. Hellinga te Hendrik-Ido-Ambacht,
3.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. J.P. Hellinga te Hendrik-Ido-Ambacht,
4.
[naam gedaagde 3],
wonende te [woonplaats gedaagde 3] (Kroatië),
gedaagde in conventie,
advocaat voorheen mr. A.N. Broekhoven te Rotterdam (onttrokken).
Partijen zullen hierna [naam eiseres 1] , [naam eiseres 2] , [naam gedaagde 1] , AKB, [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 juli 2018,
  • de akte houdende overlegging producties van [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] , met producties 1 t/m 4,
  • de conclusie van antwoord van [naam gedaagde 1] (destijds reeds failliet), AKB en [naam gedaagde 2] , met producties 1 t/m 11, tevens houdende een door AKB ingestelde eis in reconventie,
  • de conclusie van antwoord van [naam gedaagde 3] ,
  • de brief van de rechtbank van 10 april 2019, waarin een comparitie is bepaald,
  • de akte houdende producties ter comparitie, tevens uitlating toepasselijk recht, tevens conclusie van antwoord in reconventie van [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] , met producties 5 t/m 14,
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 16 juli 2019,
  • de spreekaantekeningen van de advocaten van de ter comparitie verschenen partijen.
1.2.
Op de rol van 29 mei 2019 hebben de advocaten van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 3] zich onttrokken. Er heeft zich voor [naam gedaagde 1] en/of [naam gedaagde 3] geen andere advocaat gesteld.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam gedaagde 1] dreef een onderneming die zich bezighield met de productie van staalwerken. Zij had vestigingen in Nederland en Kroatië alsook een bedrijfshal in Kroatië.
2.2.
[naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] zijn de bestuurders van [naam gedaagde 1] . Daarnaast houden zij – via AKB en [naam bedrijf 1] . – ieder de helft van de aandelen in het kapitaal van [naam gedaagde 1] .
2.3.
[naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] hebben van [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ) de opdracht gekregen om op 29 september en 28 november 2017 één respectievelijk drie substations te leveren voor twee projecten in het Majnoon-olieveld in Irak.
2.4.
Op 21 maart 2017 heeft [naam eiseres 1] een overeenkomst met [naam bedrijf 3] (hierna: [naam bedrijf 3] ) gesloten, kort gezegd inhoudende dat [naam bedrijf 3] zich tegen betaling jegens [naam eiseres 1] verbond tot vervaardiging en levering van een substation building op 13 juni 2017 in Coevorden.
2.5.
Op 19 april 2017 heeft ook [naam eiseres 2] een overeenkomst met [naam bedrijf 3] gesloten, kort gezegd inhoudende dat [naam bedrijf 3] zich tegen betaling jegens [naam eiseres 2] verbond tot vervaardiging en levering van drie substation buildings op 28 augustus 2017 in Coevorden.
2.6.
Bij e-mail van 19 mei 2017 heeft de CEO van [naam bedrijf 3] / [naam bedrijf 3] , de heer [naam 1] , aan de senior procurement manager van [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] , de heer [naam 2] , medegedeeld:
“I believe you have been informed by [naam gedaagde 3] [rb: [naam gedaagde 3] ] that we would like to transfer the Contractual relation with Industry International / [naam eiseres 2] from [naam bedrijf 3] to our holding company,
[naam gedaagde 1]
The main reason for that is to facilitate the relation with banks and other financial institutions when it comes to bank guarantees, loans, financing etc.
Our holding company has much better financial “profile” and having the supply contracts on that title will make things easier when it comes to financing and liquidity. […]”
2.7.
Op 9 juni 2017 zijn de overeenkomsten tussen [naam eiseres 1] en [naam bedrijf 3] en [naam eiseres 2] en [naam bedrijf 3] geëindigd en hebben [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] ieder een overeenkomst met [naam gedaagde 1] gesloten. De inhoud van die overeenkomsten is gelijk aan die van de overeenkomsten met [naam bedrijf 3] .
2.8.
Op 9 juni 2017 heeft AKB zich in de vorm van “
performance guarantees (parent company)” (hierna: de garanties) tegenover [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] verbonden om de op [naam gedaagde 1] rustende verbintenissen uit de overeenkomsten van 9 juni 2017 na te komen in het geval van een tekortkoming door [naam gedaagde 1] . Verder bepaalt artikel 1 sub e van de garanties:
“Guarantor [rb: AKB] shall, on demand, indemnify and hold Company [rb: [naam eiseres 1] / [naam eiseres 2] ] harmless from and against any and all reasonable losses and expenses, of whatsoever nature (including, without limitation, all legal fees and expenses), in any way connected with breach by the Affiliate [rb: [naam gedaagde 1] ] of its obligations contained in or arising from the Agreement [rb: d.d. 9 juni 2017], and any supplement or amendments thereto, and/or breach by the Guarantor of the duties described herein, whether or not any such breach is caused, wholly or in part, by negligence of the Affiliate or the Guarantor.”
2.9.
[naam gedaagde 1] heeft de substation buildings niet tijdig geleverd, waarna zij bij brieven van 20 september 2017 door [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] in gebreke is gesteld. Nadien zijn [naam eiseres 1] , [naam eiseres 2] en [naam gedaagde 1] overeengekomen dat de onvoltooide substation buildings vanuit Kroatië naar Nederland zouden worden getransporteerd, zodat ze daar konden worden afgemaakt.
2.10.
Bij e-mail van 6 oktober 2017 heeft de bedrijfsjurist van [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] , de heer [naam 3] , aan [naam gedaagde 2] bericht:
“[…]
Reference is made to our two meetings this week (Amersfoort 3 October and Coevorden 5 October) in which we discussed the practical fulfillment of [naam bedrijf 4] (“ [naam bedrijf 4] ”) obligations under the Parent Company Guarantee (“PCG”). […]
In our discussions this week we touched upon some issues which [naam eiseres 2] will confirm hereunder. [naam eiseres 2] requests [naam bedrijf 4] to assess these points, the Scope (as send to you by e-mails yesterday), and the Budget and to confirm by Monday 9AM that [naam bedrijf 4] will execute the works and perform under the Contract within time and at [naam bedrijf 4] risk.
[naam eiseres 2] stipulates:
[…]
12. [naam eiseres 2] confirms that her 1st priority is to save the project and avoid further delays and penalties
andto honor the Contracts by paying all amounts [naam eiseres 2] owes [naam gedaagde 1] and [naam bedrijf 4] under the Contracts.
13. [naam eiseres 2] has send you the agreements we made with [naam gedaagde 1] . […]”
2.11.
Bij e-mail van 10 oktober 2017 hebben [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] aan AKB laten weten dat zij bij gebreke van een reactie de substation buildings door een derde lieten afmaken.
2.12.
Op 5 december 2017 is [naam bedrijf 3] in staat van faillissement verklaard.
2.13.
Bij brieven van 4 en 5 februari 2018 heeft [naam bedrijf 2] aan [naam eiseres 2] medegedeeld dat zij vanwege de niet-tijdige levering van de substations boetes in rekening bracht.
2.14.
Op en omstreeks 13 juni 2018 hebben [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] conservatoire beslagen gelegd ten laste van AKB, [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] .
2.15.
Op 9 oktober 2018 hebben [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] een regeling met [naam bedrijf 2] getroffen.
2.16.
Bij vonnis van 24 oktober 2018 heeft de handelsrechtbank Varaždin in Kroatië [naam gedaagde 1] in staat van faillissement verklaard.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] vorderen – verkort en zakelijk weergegeven – om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis voor recht te verklaren dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] geleden schade als gevolg van de tekortkomingen van [naam gedaagde 1] en gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag nader op te maken bij staat, met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proces- en beslagkosten.
3.2.
Het verweer van gedaagden strekt tot afwijzing van de vordering, met hoofdelijke veroordeling van [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis in de kosten van de procedure, te vermeerderen met nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
in reconventie
3.4.
AKB vordert – verkort en zakelijk weergegeven – om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis voor recht te verklaren dat zij van haar verbintenis bevrijd zal zijn, al dan niet onder door de rechtbank te stellen voorwaarden, met veroordeling van [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] in de kosten van de procedure, te vermeerderen met nakosten.
3.5.
Het verweer van [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van AKB bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis in de kosten van de procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
De onderhavige zaak heeft een internationaal karakter, nu [naam gedaagde 1] in Kroatië is gevestigd en [naam gedaagde 3] aldaar woonachtig is. Dit betekent dat de rechtbank zich ambtshalve dient te buigen over haar bevoegdheid en, indien zij bevoegd is, het toepasselijke recht.
4.2.
Nu gedaagden de bevoegdheid van de rechtbank niet hebben betwist, is de rechtbank op de voet van artikel 26 van Verordening (EG) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken bevoegd om van de onderhavige zaak kennis te nemen.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat op alle rechtsverhoudingen tussen partijen Nederlands recht van toepassing is ingevolge de rechtskeuzes die zij in de processtukken hebben uitgebracht conform artikel 3 van Verordening (EG) nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst en artikel 14 van Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen.
4.4.
Tijdens de loop van deze procedure is [naam gedaagde 1] bij vonnis van de handelsrechtbank in Varaždin in staat van faillissement verklaard. Op grond van artikel 19 van Verordening (EU) nr. 2015/848 betreffende insolventieprocedures (InsVo) wordt dit vonnis hier te lande erkend. Artikel 18 InsVo bepaalt dat de gevolgen van de insolventieprocedure voor een lopende rechtsvordering of een lopend scheidsrechterlijk geding betreffende een goed of een recht dat deel uitmaakt van de insolvente boedel van een schuldenaar, uitsluitend worden beheerst door het recht van de lidstaat waar deze rechtsvordering aanhangig is of het scheidsgerecht zijn zetel heeft. Nu sprake is van een lopende rechtsvordering op [naam gedaagde 1] in Nederland, worden de gevolgen van de insolventieprocedure daarop beheerst door Nederlands recht (zie ook HR 11 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0867).
4.5.
Ter uitvoering van artikel 18 InsVo bepaalt artikel 32 van de Faillissementswet (Fw) dat de artikelen 27-31 Fw van overeenkomstige toepassing zijn met betrekking tot rechtsvorderingen betreffende een goed of recht waarover de schuldenaar het beheer en de beschikking heeft verloren door een in Nederland op grond van artikel 19 InsVo te erkennen insolventieprocedure. Nu de door [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] tegen [naam gedaagde 1] ingestelde vordering een rechtsvordering betreft die voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel heeft, wordt het geding op de voet van artikel 29 Fw na de faillietverklaring geschorst, tenzij de stukken van het geding vóór de faillietverklaring aan de rechter zijn overgelegd tot het geven van een beslissing (artikel 30 lid 1 Fw). Die uitzondering doet zich hier niet voor, omdat [naam gedaagde 1] tijdens de loop van het geding (nog voor conclusie van antwoord) failliet is verklaard. Dit leidt tot de conclusie dat het geding ten aanzien van [naam gedaagde 1] is geschorst.
4.6.
Met betrekking tot de procedure tussen [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] enerzijds en AKB (in conventie en in reconventie), [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] anderzijds overweegt de rechtbank als volgt.
4.7.
[naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] gronden hun vordering op AKB op nakoming van de garanties.
4.8.
AKB stelt dat haar vergoedingsplicht op nihil dient te worden gesteld. Volgens AKB is de schade van [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] een gevolg van het feit dat zij AKB niet tijdig hebben geïnformeerd over de problemen met [naam gedaagde 1] , waardoor AKB de verbintenissen van [naam gedaagde 1] niet tijdig heeft kunnen nakomen. Bovendien is AKB niet aansprakelijk voor de door [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] verbeurde boetes en aan AKB gedane betalingen, omdat zij daarvoor op grond van de overeenkomsten van 9 juni 2017 zekerheid in de vorm van een bankgarantie hadden kunnen verlangen. AKB is uiteindelijk alsnog met [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] overeengekomen dat zij de substation buildings af zou maken onder de voorwaarden dat: (i) de (nog) niet-betaalde bedragen aan AKB werden betaald en ( [naam eiseres 1] ) AKB een afschrift zou ontvangen van alle met [naam gedaagde 1] (aanvullend) gemaakte afspraken. Aan die voorwaarden hebben [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] niet voldaan, zodat zij in schuldeisersverzuim zijn komen te verkeren en AKB van haar verbintenis is bevrijd.
4.9.
De rechtbank behandelt eerst het meest verstrekkende verweer van AKB, inhoudende dat AKB vanwege schuldeisersverzuim van haar verbintenis is bevrijd. Dit verweer faalt. De rechtbank is van oordeel dat AKB dit verweer onvoldoende heeft onderbouwd. AKB heeft ten gunste van [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] zeer vergaande garanties afgegeven (zie 2.8. hiervoor). [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] hebben AKB daarop aangesproken nadat aan de voorwaarden daarvoor was voldaan. Uit hetgeen AKB heeft gesteld en uit de door haar overgelegde producties kan niet worden afgeleid dat [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] er vervolgens mee akkoord zijn gegaan dat de voltooiing van de substation buildings alsnog afhankelijk werd gesteld van door [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] nader te vervullen voorwaarden. Anders dan AKB meent, volgt dat niet uit de e-mail van 6 oktober 2017 (zie 2.10. hiervoor). Van schuldeisersverzuim aan de zijde van [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] was geen sprake. AKB had de substation buildings kunnen voltooien om (verdere) schade te voorkomen. Zij was daartoe niet afhankelijk van door [naam eiseres 1] en/of [naam eiseres 2] te verrichten handelingen, althans dat kan uit haar stellingen niet worden afgeleid.
4.10.
In reconventie heeft AKB gevorderd om te bepalen dat AKB van haar verbintenis is bevrijd, al dan niet onder door de rechter te stellen voorwaarden. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.9. is overwogen, zal deze vordering worden afgewezen.
4.11.
Ook de overige door AKB geformuleerde verweren falen. De visie van AKB dat [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] veel eerder bij haar aan de bel hadden kunnen en moeten trekken, miskent de verhoudingen. Gelet op de verhouding tussen [naam gedaagde 1] en AKB en de door AKB afgegeven garanties lag het veeleer in de rede dat AKB op de hoogte zou zijn van de problemen met de voortgang, dan dat zij er – ten onrechte – van uitging dat alles voorspoedig verliep. [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] hebben jegens AKB niet een op hen rustende (schadebeperkings)plicht geschonden door niet eerder contact met AKB op te nemen. De stelling van AKB dat [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] zekerheid in de vorm van een bankgarantie hadden kunnen eisen, mist een deugdelijke onderbouwing. Niet aannemelijk is dat een dergelijke bankgarantie had kunnen worden verstrekt. Aangenomen mag worden dat juist om die reden zekerheid werd bedongen in de vorm van door AKB toegezegde garanties. Dat [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] , nadat er problemen in de uitvoering waren ontstaan, hebben getracht het daarheen te leiden dat er alsnog en met zo weinig mogelijk vertraging gepresteerd zou worden door [naam gedaagde 1] en/of AKB, rechtvaardigt niet de conclusie dat [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] "eigen schuld" hebben aan de schade. Daar blijkt veeleer uit dat [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] op in de rede liggende wijze hebben getracht de schade als gevolg van de wanprestatie van [naam gedaagde 1] zoveel mogelijk te beperken. Dat die schade als gevolg van vertraging mede uit boetes zou kunnen bestaan, was gelet op de contractuele verhoudingen voor AKB reeds voorzienbaar toen zij de garanties verstrekte.
4.12.
Gelet op het vorenstaande zullen in conventie de vorderingen van [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] op AKB worden toegewezen.
4.13.
[naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] vorderen de veroordeling van AKB in de beslagkosten. Deze vordering is op grond van artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 914,41 voor verschotten en € 543,00 voor salaris advocaat (1 rekest × € 543,00).
4.14.
AKB zal in conventie en in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] worden begroot op € 81,00 voor de dagvaarding en € 1.629,00 voor salaris advocaat (3,0 punten × tarief € 543,00). Het verschuldigde griffierecht is verrekend met het bij indiening van het beslagrekest geheven griffierecht.
4.15.
[naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] gronden hun vorderingen op [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] op onrechtmatige daad. Zij stellen daartoe dat [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] als bestuurders van [naam gedaagde 1] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, omdat zij voor het aangaan van de overeenkomsten op 9 juni 2017 moedwillig een misleidend beeld hebben geschetst van de financiële situatie van [naam gedaagde 1] , althans het ertoe hebben geleid dat anderen dit deden. Daardoor zijn [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] nieuwe overeenkomsten aangegaan met een insolvent blijkende partij ( [naam gedaagde 1] ).
4.16.
[naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] betwisten dat hen persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De omstandigheid dat zij het ertoe hebben doen leiden dat de overeenkomsten met [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] op naam van [naam gedaagde 1] zijn gezet, is niet ernstig verwijtbaar. Bovendien hebben [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] daardoor geen schade geleden. [naam bedrijf 3] was een lege vennootschap en bood geen verhaal. Daarnaast hebben [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] bij het sluiten van de overeenkomsten met [naam gedaagde 1] aanvullende zekerheid verkregen, doordat AKB ten gunste van [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] garanties heeft verstrekt.
4.17.
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade (de Beklamel-norm).
4.18.
Afgezien van het feit dat het geding ten aanzien van [naam gedaagde 1] is geschorst en aansprakelijkheid van de vennootschap in deze procedure dus niet kan worden vastgesteld, volgt de rechtbank de bestuurders in hun verweer dat de omzetting van de overeenkomsten op naam van [naam gedaagde 1] niet tot schade voor [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] heeft geleid. In de hypothetische situatie waarin het gestelde onrechtmatig handelen wordt weggedacht, zouden [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] namelijk niet in een gunstiger situatie hebben verkeerd dan waarin zij thans verkeren. [naam bedrijf 3] was een lege vennootschap en is reeds op 5 december 2017 in staat van faillissement verklaard. Niet gesteld of gebleken is dat in dat faillissement uitkeringen hebben plaatsgevonden. Van schade als gevolg van de omzetting van de contracten is derhalve geen sprake. Bij gebreke van schade bestaat er geen grond voor toewijzing van de vorderingen op de bestuurders.
4.19.
Ter gelegenheid van de comparitie hebben [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] het aan de verschenen bestuurder, [naam gedaagde 2] , gemaakte verwijt uitgebreid. Daarbij hebben [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] zich gebaseerd op hetgeen de andere bestuurder, [naam gedaagde 3] , heeft gesteld bij conclusie van antwoord. Die stellingen komen erop neer dat [naam gedaagde 2] onrechtmatig zou hebben gehandeld door substantiële bedragen aan het vermogen van [naam gedaagde 1] te onttrekken als gevolg waarvan [naam gedaagde 1] haar verplichtingen jegens [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] niet zou hebben kunnen nakomen. Deze uitbreiding van het aan [naam gedaagde 2] gemaakte verwijt betreft in feite een wijziging van de gronden van de eis. Artikel 130 lid 1 Rv bepaalt dat zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, de eiser bevoegd is zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle, te veranderen of vermeerderen. In het onderhavige geval is de wijziging van de gronden van de eis niet schriftelijk vastgelegd. Afgezien daarvan is deze nieuwe feitelijke grondslag ook niet voldoende onderbouwd. [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] verwijzen vooral naar de stellingen die [naam gedaagde 3] bij conclusie van antwoord heeft ingenomen en naar enkele overgelegde producties, maar de juistheid van die stellingen en de conclusies die aan die producties zijn verbonden, zijn door [naam gedaagde 2] betwist. Gelet op het moment waarop deze nieuwe feitelijke grondslag naar voren is gebracht, kon van [naam gedaagde 2] geen nadere onderbouwing van die betwisting worden verwacht. Evenmin bestaat er aanleiding om [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] in deze instantie ambtshalve nog in de gelegenheid te stellen nader te concluderen opdat zij de gronden van eis alsnog op correcte wijze kunnen wijzigen en deugdelijk onderbouwen. Een correcte behandeling van die nieuwe gronden zou immers een totaal nieuw debat vergen. Daarvoor is in deze instantie geen plaats meer.
4.20.
Gelet op het vorenstaande zullen de vorderingen van [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] op [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] worden afgewezen.
4.21.
[naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] zullen in de verhouding tot [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam gedaagde 2] worden begroot op € 291,00 aan griffierecht en € 1.086,00 voor salaris advocaat (2,0 punten × € 543,00). De kosten aan de zijde van [naam gedaagde 3] worden begroot op € 291,00 aan griffierecht en € 543,00 voor salaris advocaat (1,0 punt × € 543,00). De nakosten zullen worden toegewezen op na te melden wijze.

5.De beslissing

in conventie en in reconventie

5.1.
verstaat dat het geding ten aanzien van [naam gedaagde 1] is geschorst op 24 oktober 2018,
5.2.
verklaart van recht dat AKB jegens [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] aansprakelijk is voor de schade die door [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] is geleden door de tekortkomingen van [naam gedaagde 1] ,
5.3.
veroordeelt AKB tot vergoeding aan [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] van die schade, op te maken bij staat,
5.4.
veroordeelt AKB in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.457,41,
5.5.
veroordeelt AKB in de proceskosten van [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] , tot op heden begroot op € 1.710,00,
5.6.
veroordeelt [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] hoofdelijk in de proceskosten van [naam gedaagde 2] , tot op heden begroot op € 1.377,00,
5.7.
veroordeelt [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] hoofdelijk in de proceskosten van [naam gedaagde 3] , tot op heden begroot op € 834,00,
5.8.
veroordeelt [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten van [naam gedaagde 2] , begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis wordt voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.9.
veroordeelt [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten van [naam gedaagde 3] , begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis wordt voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.10.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2020.
[2971/1729]