ECLI:NL:RBROT:2020:5081

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
10/700057-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vuurwapen en amfetamine; bewijswaardering en strafverzwarende omstandigheden in drugszaken

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 6 mei 2020, is de verdachte beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 3,253 kilogram cocaïne en een vuurwapen. De zaak kwam voort uit een TCI-melding die leidde tot een doorzoeking van de woning van de verdachte, waar de politie een geladen vuurwapen en aanzienlijke hoeveelheden harddrugs aantrof. De verdediging voerde aan dat de informatie waarop de doorzoeking was gebaseerd onvoldoende specifiek was, wat zou leiden tot een onherstelbaar vormverzuim. De rechtbank oordeelde echter dat de informatie betrouwbaar was en dat de doorzoeking rechtmatig was uitgevoerd. De verdachte werd vrijgesproken van het medeplegen van de feiten, maar werd wel schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, waarbij de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan zwaar meegewogen werden. De rechtbank benadrukte dat de combinatie van een vuurwapen en harddrugs een strafverzwarend element vormt, en dat er geen omstandigheden waren die pleiten voor een lichtere straf. De verdachte had geen eerdere veroordelingen, maar de rechtbank vond een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk ter afschrikking en vergelding.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/700057-20
Datum uitspraak: 6 mei 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] (Albanië),
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam,
raadsman mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 april 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. Castelein heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden, met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
Het standpunt van de raadsman laat zich, kort en zakelijk weergegeven, als volgt samenvatten.
De TCI-informatie waarop de doorzoeking is gebaseerd, is onvoldoende specifiek en onvoldoende controleerbaar. Doordat enkel een zogenaamd afscherm proces-verbaal is opgenomen in het dossier, kunnen de rechtbank en de verdediging niet de rechtmatigheid toetsen van de informatie die heeft geleid tot het binnentreden. Die informatie vormt de basis van al het verdere onderzoek en de resultaten ervan. Het onthouden van deze toetsingsmogelijkheid maakt dat de beslissing (tot verlenen van de machtiging) tot binnentreden lijdt aan een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv. Dit vormverzuim is zo ernstig dat het dient te leiden tot bewijsuitsluiting van al hetgeen op basis daarvan is verkregen. Om die reden dient vrijspraak te volgen. Ook kan op basis van het dossier niet worden bewezen dat verdachte een zodanige mate van bewustheid had van de aanwezigheid van het vuurwapen en/of (het overgrote deel van) de cocaïne dat in strafrechtelijke zin kan worden gesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van het vuurwapen en van het overgrote gedeelte van de cocaïne. Ten aanzien van de cocaïne doelt de verdediging bovenal op de (in totaal) drie kilogram cocaïne die zijn gevonden op het plafond van de keuken. Over deze hoeveelheid cocaïne had de verdachte geen beschikkingsmacht. . . Uiterst subsidiair heeft de raadsman bepleit dat eerdergenoemd vormverzuim in elk geval zodanig ernstig is, dat het dient te leiden tot een daarmee in overeenstemming zijnde (aanzienlijke) strafkorting.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring van de feiten op de dagvaarding gevraagd. Daarbij dient verdachte wel vrijgesproken te worden van het medeplegen van het ten laste gelegde.
Beoordeling en conclusie
De rechtbank zal hierna eerst aangeven van welke feiten en omstandigheden wordt uitgegaan bij de beoordeling van de zaak. Op die basis zal de rechtbank de verweren van de raadsman bespreken. Daarbij zal de rechtbank ook ingaan op het verweer ten aanzien van de start van het onderzoek.
De politie kreeg op 30 januari 2020 een TCI-melding dat uit een andere strafzaak informatie naar voren was gekomen dat in de woning [adres] op dat moment mogelijk verdovende middelen werden bewerkt. De rechtbank en de verdediging beschikken ook thans niet over meer informatie. De hulpofficier van justitie heeft op basis van deze informatie een machtiging afgegeven tot binnentreden in deze woning.
Eenmaal in de woning ziet de politie een voor onmiddellijk gebruik gereed vuurwapen liggen op de schouw in de woonkamer. Bij een rondgang door de woning treft de politie in de woonkamer bovendien een aantal grote emmers/teilen aan, waarop sporen worden gezien die (mogelijk) wijzen op de aanwezigheid van harddrugs. In één van de slaapkamers worden in een (open) tas voorwerpen aangetroffen die, kort gezegd, door de politie worden beschreven als een drugspers met toebehoren. De politie heeft na deze bevindingen overleg gehad met de officier van justitie. De officier van justitie heeft aansluitend aan de rechter-commissaris een machtiging gevorderd tot doorzoeking van de woning. Nadat de machtiging is verleend, vindt een doorzoeking plaats. In een lade in de keuken worden latex handschoenen, verpakkingsmiddelen en ruim 200 gram cocaïne en kleinere hoeveelheden heroïne aangetroffen. Ook worden een weegschaal en een lamineerapparaat aangetroffen. In de slaapkamer worden, naast de al genoemde drugspers, een kleine hoeveel harddrugs en een kopie van het legitimatiebewijs van verdachte gevonden. Op een (verlaagd) plafond in de keuken worden drie pakketten aangetroffen die elk (ongeveer) 1 kilogram cocaïne bleken te bevatten. De monsters die de politie van de in de woning aangetroffen stoffen heeft genomen, zijn onderzocht door een deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut. Uit de rapportages van dat onderzoek volgt dat de politie (in totaal) ruim 3,2 kilogram cocaïne en enkele grammen heroïne heeft aangetroffen in de woning.
De (eigenlijke) huurder van de woning is door de politie gehoord en heeft verklaard dat verdachte al sinds begin december 2019 in de woning verbleef. Ook geeft deze getuige aan dat hij geen vuurwapen en/of (hard)drugs en/of andere drugsgerelateerde voorwerpen heeft waargenomen in de woning op de momenten dat getuige aanwezig was.
Vooropgesteld moet worden dat verdenking van overtreding van de Opiumwet kan worden aangenomen op basis van anoniem aan de politie verstrekte informatie. In deze zaak gaat het niet om verkregen informatie van een anonieme derde, maar betreft het politieinformatie uit een ander strafrechtelijk onderzoek, die was vervat in een melding van het Team Criminele Inlichtingen van de politie-eenheid Rotterdam. Dergelijke informatie is, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, als betrouwbaar aan te merken. Het betreft informatie over de tijd (‘op dit moment’), de plaats ( [adres] ) en de aard van de verdenking (het bewerken van verdovende middelen). De politie heeft snel en doortastend gereageerd op deze melding Het proces-verbaal als thans is opgenomen in het dossier is daarmee een afdoende basis voor het ingezette dwangmiddel: het betreden van een woning met een machtiging van de hulpofficier van justitie. Onder omstandigheden kan dit anders zijn, met name als een verdachte een verklaring aflegt die, al dan niet in samenhang met andere informatie in het dossier, een begin van aannemelijkheid laat ontstaan dat de betreffende (start)informatie onjuist, onvolledig of anderszins een verkeerde voorstelling van zaken geeft. Verdachte heeft, zo stelt de rechtbank vast, gewezen op het bestaan van een Turkse of Koerdische man met als bijnaam [bijnaam] . Het vuurwapen en de harddrugs in de woning zouden volgens verdachte van deze [bijnaam] zijn. De huurder heeft in zijn verhoor echter geen melding gemaakt van (het bestaan van) een dergelijke man. Uit het DNA-onderzoek van het wapen volgen (zeer) sterke aanwijzingen dat de verdachte het vuurwapen in handen heeft gehad en dat dit in elk geval niet geldt voor de als getuige gehoorde huurder van de woning. Overigens heeft verdachte bij de politie ook verklaard het wapen te hebben aangeraakt. Alleen verdachte heeft verklaard over [bijnaam] . De huurder heeft niet over deze persoon verklaard en ook al het verdere onderzoek heeft geen aanknopingspunten opgeleverd voor het bestaan van deze persoon [bijnaam] . Verdachte heeft geen informatie verstrekt (zoals een telefoonnummer of andere identificerende kenmerken) die de politie enig reëel aanknopingspunt zou hebben kunnen bieden voor verder onderzoek op dit punt. Bij deze stand houdt de rechtbank het er voor dat deze persoon niet bestaat, in elk geval niet in de rol die door verdachte is beschreven.
Dit alles leidt ertoe dat de startinformatie op basis waarvan de woning is binnengegaan voldoende betrouwbaar, concreet en specifiek is, en dat er onder de gegeven omstandigheden geen aanleiding is om tot enig nader onderzoek over te gaan op dit punt. Er is geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim, omdat de machtiging tot binnentreden op goede gronden is afgegeven door de hulpofficier van justitie. De door de politieambtenaren in de woning aangetroffen situatie gaf al meteen na het binnentreden een sterke bevestiging voor de verdenking die was geformuleerd in het afscherm proces-verbaal. De machtiging tot doorzoeking is daarmee eveneens terecht afgegeven door de rechter-commissaris. Dit alles maakt dat alle bewijsmiddelen op een rechtmatige wijze zijn verkregen. De verweren van de verdediging op dit punt worden dus verworpen.
Volgens de verklaring van de huurder is verdachte de (hoofd)bewoner van de woning, en woonde hij daar op 30 januari 2020 al bijna twee maanden. De verdachte heeft dit niet weersproken. Geconfronteerd met deze verklaring heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen. De in de grote slaapkamer aangetroffen situatie - waar in een reiskoffer diverse papieren op naam van verdachte en een kopie van diens paspoort zijn aangetroffen - bevestigt de verklaring van de officiële huurder op dit belangrijke punt. Verdachte heeft verklaard dat de huurder niets te maken heeft met het aangetroffen vuurwapen of de drugs. Verdachte is de feitelijke bewoner van de woning.
Voor een bewoner, dus ook voor verdachte, geldt dat hij in beginsel wetenschap heeft van en beschikkingsmacht heeft over de goederen die zich in die woning bevinden. Dat kan anders zijn onder bijzondere omstandigheden, maar daarvan is niet gebleken. De rechtbank betrekt bij haar oordeel verder dat in de woning een aantal grote emmers/teilen is aangetroffen (woonkamer), maar ook een drugspers met toebehoren (slaapkamer verdachte) alsook ruim 200 gram cocaïne en andere goederen (o.a. in een lade in keuken). Het gaat hier om drugs en goederen die in samenhang bezien gebruikt (kunnen) worden bij het op grotere schaal versnijden/bewerken van harddrugs. Voor het aantreffen van deze goederen en de verdere situatie in de woning heeft de verdachte geen geloofwaardige verklaring afgelegd. Onder deze omstandigheden is de verklaring van verdachte, dat hij geen enkele wetenschap had van de drie kiloblokken cocaïne op het tussenplafond in de keuken, ongeloofwaardig. De rechtbank zal de verklaringen van verdachte op dit punt dan ook terzijde schuiven.
Het bovenstaande leidt ertoe dat kan worden bewezen dat verdachte het vuurwapen en alle in de woning aangetroffen drugs opzettelijk aanwezig heeft gehad. Verdachte zal wel, ook op grond van het bovenstaande, worden vrijgesproken van het medeplegen van de feiten.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 30 januari 2020 te Rotterdam
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 3,253 kilogram cocaïne en ongeveer 7,9 gram heroïne,
zijnde cocaïne en heroïne
telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
2.
hij op 30 januari 2020 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet
wapens en munitie te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van
die wet in de vorm van een pistool van het merk Bruni, type Mod. 315 Auto,
kaliber 6.35 mm, met daarbij voor dat wapen geschikte munitie, voorhanden heeft gehad
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van feit 1
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III van die wet en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III van die wet
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten,
de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Verdachte is aangetroffen in een woning waar een geladen vuurwapen voor onmiddellijk gebruik gereed lag. In die woning is verder ruim 3 kilogram cocaïne en enkele grammen heroïne aangetroffen, maar eveneens goederen die nagenoeg uitsluitend gebruikt worden bij het versnijden en anderszins bewerken van harddrugs (zoals teilen, een drugspers, rollen plastic folie, plastic tape en een weegschaal met witte substantie). Dat laatste strafbare feit is weliswaar niet ten laste gelegd aan verdachte, maar de aangetroffen goederen laten zien dat verdachte in zijn woning naast drugs ook goederen bewaarde die geschikt zijn voor het bewerken/versnijden ervan. Dit vormt een (duidelijk) strafverzwarend element. Dat geldt ook voor de combinatie van grotere hoeveelheden harddrugs met de aanwezigheid van een schietklaar vuurwapen. Deze beide factoren maken dat de rechtbank in het nadeel van verdachte afwijkt van de -uit de oriëntatiepunten voor straftoemeting af te leiden- eerste uitgangspunten voor straftoemeting. Gegevens/factoren die in strafmatigende zin een rol zouden moeten spelen bij het bepalen van de uiteindelijke straf voor verdachte, heeft de rechtbank niet aangetroffen. Ernst en omvang van de bewezen verklaarde feiten maken dat uitsluitend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur passend is; niet alleen ter vergelding, maar vooral ook ter afschrikking/ontmoediging van verdachte en van anderen om zich niet (ook of opnieuw) schuldig te maken aan deze ernstige strafbare feiten.
Persoonlijke omstandigheden en proceshouding van verdachte maken dat de rechtbank geen reden ziet om een deel van de straf in voorwaardelijke vorm aan verdachte op te leggen; er is niet gebleken van een mate van binding met de Nederlandse maatschappij die vraagt om inzet van resocialiserende vormen van begeleiding en/of toezicht door de reclassering.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 april 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Het bovenstaande leidt ertoe dat het passend en geboden is om aan verdachte een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van 24 maanden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het geldbedrag van € 260 terug te geven aan de verdachte.
8.2.
Beoordeling
Ten aanzien van het geldbedrag van € 260,- zal een last tot teruggave aan verdachte worden gegeven. .

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 10 van de Opiumwet en
artikel 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van het geldbedrag van € 260,-.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en W.M. Stolk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Zijnde de jongste rechter buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 30 januari 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 3,253 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne en/of ongeveer 7,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 30 januari 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet
wapens en munitie te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van
die wet in de vorm van een pistool van het merk Bruni, type Mod. 315 Auto,
kaliber 6.35 mm,
met daarbij voor dat wapen geschikte munitie,
voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie