ECLI:NL:RBROT:2020:497

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
10/057857-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor voorbereidingshandelingen met heroïne en voorhanden hebben van heroïne

Op 21 januari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in Suriname, die werd beschuldigd van het plegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van het bewerken van heroïne. De verdachte had versnijdingsmiddelen, hydraulische persen en persmallen in zijn woning, en een kleine hoeveelheid heroïne. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een taakstraf van 40 uren, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de middelen en goederen in zijn woning, en dat hij beschikkingsmacht had over deze middelen. De rechtbank verklaarde de feiten wettig en overtuigend bewezen, en legde een taakstraf van 80 uren op, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, maar houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De rechtbank concludeert dat de verdachte strafbaar is en dat de opgelegde straffen recht doen aan de ernst van de feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/057857-19
Datum uitspraak: 21 januari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Suriname) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. A.J.M. Vélu, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 januari 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Wijnands heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 40 (veertig) uren met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
De verdachte heeft ter zitting toegegeven dat hij wist dat er - door een persoon die hij kende uit de drugswereld - versnijdingsmiddelen en een drugspers in zijn woning werden gestald. Hij heeft verder ter zitting weliswaar verklaard dat hij de persmallen als oud ijzer wilde verkopen, maar dat staat niet aan bewezenverklaring in de weg, nu de verdachte bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat alle bij hem aangetroffen spullen door dezelfde persoon zijn gebracht. De ten laste gelegde feiten zijn dus door de verdachte bekend en zullen op basis hiervan en op grond van de overige inhoud van het dossier bewezen worden verklaard.
Het verweer van de verdediging dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, omdat de verdachte niet de eigenaar was van de aangetroffen middelen en goederen, wordt verworpen. Vast kan worden gesteld dat de verdachte wist van de in zijn woning aangetroffen goederen en middelen. Hij heeft er dan ook beschikkingsmacht over gehad. Daarmee heeft hij deze voorhanden gehad en heeft hij zich schuldig gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Feit 1:
hij
op 9 maart 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken,
verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het
grondgebied van Nederland brengen van heroïne, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
stoffen, te weten circa 9690 gram ,
paracetamol en caffeïne, 5 hydraulische persen en 9 persmallen, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
Feit 2:
hij
op 9 maart 2019 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,4 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft in zijn woning versnijdingsmiddelen, te weten paracetamol en caffeïne, en hydraulische persen en persmallen voorhanden gehad. De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van het bewerken van harddrugs. Bovendien heeft de verdachte een kleine hoeveelheid heroïne voorhanden gehad. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs grote gevaren opleveren voor de gezondheid van gebruikers. Daar komt bij dat de handel in en het gebruik van verdovende middelen gepaard gaan met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij met zijn handelen een bijdrage heeft geleverd aan de instandhouding van deze drugscriminaliteit.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
3 december 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op de relatief beperkte rol van de verdachte in het geheel van de omstandigheden. In plaats daarvan wordt een taakstraf opgelegd en een voorwaardelijke gevangenisstraf, teneinde de verachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank is evenwel anderzijds van oordeel dat de duur van de door de officier van justitie geëiste taakstraf in onvoldoende mate recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde, zodat een taakstraf van een langere duur dan door de officier van justitie geëist zal worden opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 10, 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
80 (tachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
72 (tweeënzeventig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 36 (zesendertig) dagen;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand,
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en S.N. Abdoelkadir, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. in ’t Veld, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij
op of omstreeks 9 maart 2019
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het
grondgebied van Nederland brengen van heroïne, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden
en/of te bevorderen,
een stof, te weten circa 9690 gram, althans een hoeveelheid,
paracetamol en/of caffeïne, en/of 5, althans een of meer hydraulische pers(en) en/of 9,
althans een of meer persmallen, voorhanden heeft gehad, waarvan
verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had te
vermoeden, dat die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die
feit(en);
2
hij
op of omstreeks 9 maart 2019
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,4 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.