ECLI:NL:RBROT:2020:4948

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juni 2020
Publicatiedatum
5 juni 2020
Zaaknummer
ROT 19/5862
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van documenten en geheimhoudingsplicht onder de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt

Op 5 juni 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de ACM, waarin het verzoek om afschriften van documenten in het toezichtsdossier werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de ACM in redelijkheid kon besluiten om de documenten niet openbaar te maken, gezien de geheimhoudingsplicht die voortvloeit uit artikel 7 van de Instellingswet. De rechtbank stelde vast dat de artikelen 12u, 12v en 12w van de Instellingswet een uitputtende regeling vormen die voorrang heeft op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank concludeerde dat de gevraagde documenten niet onder de uitzonderingen voor openbaarmaking vallen en dat de ACM geen aanleiding had om af te wijken van haar gedragslijn om alleen documenten openbaar te maken indien dit nuttig en nodig is voor voorlichting en transparantie. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en een afschrift werd verzonden aan de partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/5862
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2020 in de zaak tussen

[Naam] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. P.P. Klokkers,
en

de Autoriteit Consument en Markt (ACM), verweerster,

gemachtigde: mr. P.J. Schnezler.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens de ACM zijn verschenen
mr. R. Rodenrijs en mr. B. van Hemessen.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 5 juni 2020 heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Bij besluit van 10 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft de ACM het bezwaar van eiser tegen het besluit van 18 januari 2019, waarbij de ACM het verzoek om een afschrift van zeven stukken in het dossier ACM/18/030828 heeft afgewezen, ongegrond verklaard. Het beroep tegen het bestreden besluit slaagt niet op grond van het volgende.
2. Uit de rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven volgt dat artikel 7, eerste lid, en de artikelen 12u, 12v en 12w van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (Instellingswet) een uitputtende regeling vormen die voorrang heeft op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Ten aanzien van informatie over de interne bedrijfsvoering van de ACM en informatie die ziet op het proces van de totstandkoming van een besluit, zoals de wijze van corresponderen, wordt door het College aangenomen dat die niet valt onder geheimhouding en openbaarmaking op basis van de Instellingswet, maar dat ten aanzien daarvan de Wob wel van toepassing is. De gevraagde documenten zien niet op een van deze twee uitzonderingen.
3. Voor zover de documenten waarvan afschriften worden gevraagd vallen onder de geheimhoudingsplicht van artikel 7, eerste lid, van de Instellingswet moet de ACM dit weigeren. Voor zover het openbaarmakingsregime van artikel 12w van de Instellingswet van toepassing is, is de rechtbank van oordeel dat de ACM in redelijkheid de gedragslijn kan hanteren dat zij slechts overgaat tot openbaarmaking van deze documenten die zich bevinden in het toezichtsdossier indien zij dit nuttig en nodig acht uit een oogpunt van voorlichting en transparantie. Aan de hand van deze maatstaf heeft de ACM overwogen dat zij openbaarmaking niet opportuun acht. Uit wat is aangevoerd door eiser is de rechtbank niet gebleken dat een uitzondering op die gedragslijn moet worden gemaakt.
4. In het kader van de beoordeling van een verzoek om openbaarmaking van gegevens is geen ruimte is voor het wegen van de individuele belangen van een aanvrager, zoals het oogmerk om die informatie te gebruiken in een andere procedure. Dat de gevraagde afschriften van de documenten in de procedure tegen de intrekking van het informatienummer, waarop die betrekking hebben, mogelijk wel op grond van de Algemene wet bestuursrecht verstrekt hadden kunnen worden, doet hier niet aan af. In deze procedure is immers het verzoek om documenten immers terecht aan de hand van de Instellingswet beoordeeld en niet in het kader van processuele openbaarheid.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Deze uitspraak is op 5 juni 2020 in het openbaar gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier.
griffier rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.