ECLI:NL:RBROT:2020:4897

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
10/750455-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en toepassing van rechterlijk pardon na maximale gevangenisstraf

Op 3 juni 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een poging tot moord op 17 april 2016. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J-H.L.C.M. Kuijpers. De officier van justitie, mr. M. Luijpen, eiste bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde en vroeg om geen straf of maatregel op te leggen op basis van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, gezien de verdachte eerder al was veroordeeld tot een maximale gevangenisstraf van 30 jaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte medeplichtig was aan de poging tot moord, maar niet als medepleger kan worden aangemerkt. De rol van de verdachte bestond uit het verschaffen van inlichtingen over de verblijfplaats van het slachtoffer aan de medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich ervan bewust was dat deze informatie zou worden gebruikt voor de poging tot moord. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen, maar heeft de medeplichtigheid aan de poging tot moord bewezen verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen. Gezien de eerdere veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van 30 jaar, werd besloten om geen straf of maatregel op te leggen, conform artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken op de zitting van 3 juni 2020.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750455-18
Datum uitspraak: 3 juni 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting gedetineerd uit andere hoofde in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 mei 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde;
  • om met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte geen straf of maatregel op te leggen.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, aangezien het wettig en overtuigend bewijs daartoe ontbreekt. Daarnaast is aangevoerd dat op basis van de aan de verdachte toegeschreven gedragingen geen sprake kan zijn van medeplegen, maar hooguit van medeplichtigheid aan poging tot moord.
De koppeling die in het dossier wordt gemaakt waarbij de verdachte wordt aangemerkt als gebruiker van het e-mailadres [e-mailadres 1] kan niet worden bewezen. Het is algemeen bekend dat PGP telefoons in het criminele milieu regelmatig worden uitgeleend en door verschillende personen worden gebruikt. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat de verdachte de gebruiker was van het betreffende e-mailadres op het moment van de berichtenwisseling op 16 en 17 april 2016 rondom de schietpartij. Dat het e-mailadres als “ [bijnaam 1] ” is opgeslagen in onder meer het toestel dat wordt toegeschreven aan aangever [naam slachtoffer] doet daar niet aan af. Uit het dossier volgt immers dat in de politiesystemen meerdere personen met de bijnaam ‘ [bijnaam 2] ’ voorkomen. De verklaringen van [naam slachtoffer] met betrekking tot de PGP contacten die hij met ‘ [bijnaam 2] ’ gehad zou hebben, zijn onvoldoende betrouwbaar om aan het bewijs van betrokkenheid van de verdachte te kunnen bijdragen. Ook de omstandigheid dat via het e-mailadres [e-mailadres 1] op 16 april 2016 een bericht is verstuurd waarin de verzender opmerkt dat hij over ‘anderhalve week’ jarig is, is onvoldoende om de verdachte aan dit e-mailadres te kunnen koppelen. De verdachte is weliswaar jarig op 27 april, maar anderhalve week is een term die breed kan worden geïnterpreteerd en kan niet worden gebruikt ter bepaling van een exacte datum. Bovendien zijn er in Nederland ruim 42.500 mensen jarig op 27 april.
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen van betrokkenheid van de verdachte, dan kan het bestanddeel medeplegen bij het primair tenlastegelegde niet worden bewezen. De rol van de verdachte zou immers hebben bestaan uit het verschaffen van inlichtingen, en dan is er sprake van medeplichtigheid.
4.1.2.
Beoordeling
Uit het dossier blijkt dat aangever [naam slachtoffer] in de vroege ochtend van 17 april 2016, omstreeks 6:23 uur, direct voor zijn woning aan de [adres delict] te Rotterdam is beschoten. Door aangever en door diverse getuigen is verklaard dat er twee mannen zijn gezien op een scooter, waarbij de passagier een vuurwapen had waarmee hij van korte afstand meerdere keren op aangever heeft geschoten. Aangever is vervolgens weggerend, waarna de passagier achter hem aan rende en nogmaals meerdere schoten loste. Aangever wist uiteindelijk te ontkomen en heeft geen verwondingen opgelopen. Aangever was eerder die nacht met onder meer zijn broer, een neef en de verdachte in club Vie in Rotterdam geweest en daarna nog in club De Luxe, voorheen genaamd Sahara. Het dossier bevat geen getuigenverklaringen op basis waarvan de schutter en/of de bestuurder van de scooter konden worden geïdentificeerd. Ook de bewuste scooter kon niet worden getraceerd.
In een kozijn van een portiekdeur van de woning van de aangever is een kogel aangetroffen. De kogel bleek een kaliber van ongeveer 9 millimeter te hebben. De kogel is onderzocht door het NFI, waar werd geconcludeerd dat deze vermoedelijk is verschoten met een (semi)-automatisch pistool van het merk Glock, kaliber 9mm Parabellum, met een aangepaste loop.
In een ander opsporingsonderzoek door de Landelijke Eenheid van de politie (26Sassenheim) zijn in de loop van 2017 PGP-berichten beschikbaar gekomen die gelet op hun inhoud volgens de politie gerelateerd kunnen worden aan de schietpartij op 17 april 2016. In deze berichten komen drie relevante e-mailadressen naar voren:
- [e-mailadres 2]
- [e-mailadres 1]
- [e-mailadres 3]
De gebruikers van deze e-mailadressen zullen in dit vonnis kortheidshalve “ [naam 1] ”, “ [naam 2] ” en “ [naam 3] ” worden genoemd. De rechtbank zal eerst beoordelen of de inhoud van de PGP berichten betrekking heeft op de schietpartij van 17 april 2016. De rechtbank zal daarna beoordelen of genoemde e-mailadressen, voor zover hier van belang, aan bepaalde personen kunnen worden gekoppeld.
Inhoud van de PGP-berichten
Op 16 april 2016 om 23:21 uur vroeg [naam 1] aan [naam 2] of hij die avond nog uit zou gaan. Toen [naam 2] daar bevestigend op reageerde, vroeg [naam 1] of hij zijn ogen wilde zijn en kon kijken of hij “die motherfucker” nog ergens zou zien. [naam 2] reageerde daarop met de mededeling: “ai is cool zeker ik ga hem straks appen”, waarna [naam 1] antwoordde: “juist we staan klaar dan”. In de berichtenwisseling is te zien dat [naam 3] toevallig op hetzelfde moment ook een bericht stuurde aan [naam 2] met de vraag wat hij aan het doen was. Hierna stuurde [naam 2] direct een bericht naar [naam 1] met de tekst: “hij mailt me toevallig uit zichzelf”. Hierop reageerde [naam 1] met: “ok alsteblieft gaat me hem maar breng em zelf niet [naam 4] . We got this ik ben al in de buurt”.
Op 17 april 2016 om 1:29 uur stuurde [naam 2] het volgende bericht naar [naam 1] : “we zijn al vie ze brada en ze niffo ook”. Gedurende de nacht hield [naam 2] [naam 1] op de hoogte van waar hij was, en dat “ze gingen afterren bij shara die tot 6 uur open is”. De rechtbank begrijpt dat hiermee wordt bedoeld club De Luxe, voorheen genaamd Sahara. Om 2:15 uur stuurde [naam 1] een bericht naar [naam 2] met als inhoud: “ok we gaan daar staan rond 5 uur zo wie is bob?”. [naam 2] antwoordde daarop “hij zelf”.
Om 3:10 uur stuurde [naam 1] een bericht naar [naam 2] met de vraag “hoe is het daar”. [naam 2] reageerde daarop met “Gezellig maar voor. Iemand heeft het geen goede einde hahahahah”. Om 4:38 uur stuurde [naam 2] een bericht naar [naam 1] “Sahra nu”. Om 5.37 uur stuurde [naam 2] een bericht naar [naam 1] : “over 20 min vertrek iedereen naar [naam 4] ”, waar als reactie op kwam: “ok ben daar”. Om 5:53 uur stuurde [naam 2] een bericht aan [naam 1] : “Hij rijd nu weg naar [naam 4] ik ben weg”.
Om 6:24 uur stuurde [naam 3] een bericht naar [naam 2] met de mededeling dat op hem was geschoten. [naam 2] stuurde een bericht terug dat hij niet kon reageren omdat zijn beeldscherm net kapot was gegaan. Om 6:28 uur reageerde [naam 3] daarop met: “ik ben beschote magazijn leeg op mij geen probleem”.
Om 6:39 uur stuurde [naam 1] een bericht naar [naam 2] met als inhoud “hij is geflamt alleen maar twee keer wapens jammde allebei” en om 6:45 uur “hij is denk ik 2 keer geraakt denk dat ie gaat overleve man we’ll bovenlichaam”. Hierop reageerde [naam 2] “hij mailt me net faka ik word beschoten”. [naam 1] stuurde om 6:48 uur nog een bericht naar [naam 2] “ongelooflijk die glock is troep man”.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze berichtenwisseling niet anders worden geconcludeerd dan dat [naam 1] betrokken was bij de schietpartij op 17 april 2016 en dat [naam 2] daarbij behulpzaam is geweest door inlichtingen te verschaffen over waar het slachtoffer [naam 3] zich die bewuste avond bevond en wanneer het slachtoffer thuis zou komen.
Identificatie van de PGP-gebruikers
De rechtbank is van oordeel dat het e-mailadres [e-mailadres 1] moet worden toegeschreven aan de verdachte, het e-mailadres [e-mailadres 2] aan medeverdachte [naam medeverdachte] en het e-mailadres [e-mailadres 3] aan de aangever [naam slachtoffer] . Daartoe wordt het volgende overwogen.
Uit onderzoek in de aangetroffen e-mailberichten bleek de gebruiker van het e-mailadres
[e-mailadres 1] bij andere personen opgeslagen te staan als: [bijnaam 2] , [bijnaam 3] , [bijnaam 4] , [bijnaam 5] en [bijnaam 6] . In de telefoon van de gebruiker van het e-mailadres [e-mailadres 3] stond het e-mailadres [e-mailadres 1] opgeslagen als ‘ [bijnaam 1] ’. In de politiesystemen zijn van de verdachte de bijnamen ‘ [bijnaam 1] ’ en ‘ [bijnaam 2] ’ bekend. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij weleens ‘ [bijnaam 2] ’ wordt genoemd. Op 16 april 2016 wordt door [naam 2] een bericht verstuurd met de inhoud “ben over anderhalve week jarig dan wil ik jou erbij hebben he”. De verdachte is jarig op 27 april, dus anderhalve week na het versturen van het bericht.
De aangever heeft verklaard op de avond voor het schietincident via een PGP telefoon contact te hebben gehad met de verdachte. De aangever heeft de verdachte opgehaald en is onder andere met zijn broer, neef en verdachte uitgegaan. Dit strookt met de PGP berichten waaruit volgt dat [naam 2] met de broer en de neef van [naam 3] uit was. Ook komen de doorgegeven locaties overeen met de uitgaansgelegenheden die de aangever en de verdachte die nacht samen hebben bezocht. Verder heeft de aangever verklaard dat hij na de schietpartij een PGP bericht heeft gestuurd naar ‘ [bijnaam 2] ’ met de mededeling dat er op hem geschoten was. ‘ [bijnaam 2] ’ heeft hem toen een bericht gestuurd dat zijn PGP het niet deed omdat zijn beeldscherm kapot was. Deze verklaring sluit aan bij de berichtenwisseling die heeft plaatsgevonden op 17 april 2016 tussen [naam 3] en [naam 2] . Ook heeft de aangever verklaard dat hij maar één persoon met de naam ‘ [bijnaam 2] ’ kent. Dat is de verdachte. Het samenspel van de gebeurtenissen in de nacht van 16 op 17 april 2016 en de inhoud van de door [naam 2] ontvangen berichten, laten geen andere conclusie toe dan dat de verdachte die nacht de gebruiker was van het e-mailadres [e-mailadres 1] en dat de aangever de gebruiker was van het e-mailadres [e-mailadres 3] .
Op 16 juni 2016 werd de medeverdachte [naam medeverdachte] voor een ander strafbaar feit aangehouden. Bij hem werd een telefoon van het merk Blackberry aangetroffen met Imeinummer [imeinummer] . Aan deze telefoon bleek het e-mailadres [e-mailadres 2] gekoppeld te zijn. De rechtbank gaat er aldus van uit dat [naam medeverdachte] in de nacht van 16 op 17 april 2016 contact heeft gehad met de verdachte.
Door de raadsman is aangevoerd dat algemeen bekend is dat PGP telefoons binnen het criminele milieu onderling worden uitgewisseld en gebruikt. Dat hiervan bij de besproken PGP-berichten sprake zou zijn geweest blijkt echter op geen enkele wijze uit het dossier en is niet concreet gemaakt dan wel anderszins nader onderbouwd. Bovendien is het op basis van de inhoud van en samenhang tussen de uitgewisselde PGP berichten juist niet aannemelijk dat de PGP telefoon [e-mailadres 1] die nacht van gebruiker is gewisseld. Het bericht van de gebruiker dat hij over anderhalve week jarig is, vormt weliswaar geen rechtstreeks bewijs voor betrokkenheid van de verdachte, maar ondersteunt de door de rechtbank getrokken conclusie. Bovendien worden de berichten steeds plompverloren aangevangen zonder enige vorm van identificatie. Nergens wordt duidelijk hoe je wist met welke persoon je te maken had. Het verweer is derhalve niet aannemelijk en wordt dus verworpen.
Medeplichtigheid
Het is niet gebleken dat de rol van de verdachte bij de schietpartij groter is geweest dan het verschaffen van inlichtingen over de verblijfplaats van de aangever aan de medeverdachte [naam medeverdachte] . Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde medeplegen niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken. De verdachte moet zich er van bewust zijn geweest dat de medeverdachte [naam medeverdachte] de door hem geleverde informatie zou gebruiken bij een poging tot moord. Zo hebben de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] in de dagen voorafgaand aan het ten laste gelegde contact gehad over het leveren van een Glock, heeft de medeverdachte [naam medeverdachte] de verdachte gewaarschuwd de aangever niet zelf thuis te brengen en heeft de verdachte aan de medeverdachte [naam medeverdachte] gemaild dat het avondje uit voor een van de aanwezigen geen goed einde zou hebben. Zoals hem subsidiair is ten laste gelegd acht de rechtbank bewezen dat de verdachte door het verschaffen van inlichtingen behulpzaam is geweest bij de poging tot moord op aangever [naam slachtoffer] .
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte medeplichtig is aan poging tot moord.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
[naam medeverdachte] en één onbekend gebleven verdachte op 17 april 2016 te Rotterdam, ter uitvoering van het door [naam medeverdachte] en één onbekend gebleven verdachte
voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of anderen,
opzettelijk en met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven te
beroven, met dat opzet en na kalm beraad met een vuurwapen meerdere keren in
de richting van die [naam slachtoffer] heeft geschoten,
tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte op meerdere tijdstippen in de
periode van 16 april 2016 tot en met 17 april 2016 te Rotterdam, behulpzaam
is geweest door opzettelijk inlichtingen te verschaffen door de lokaties van
genoemde [naam slachtoffer] aan [naam medeverdachte] door te geven;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Medeplichtigheid aan poging tot moord
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De medeverdachte [naam medeverdachte] heeft op 16 april 2016 aan de verdachte gevraagd om uit te kijken naar het slachtoffer. De verdachte is vervolgens die nacht met het slachtoffer gaan stappen en heeft nauwgezet de verplaatsingen van het slachtoffer aan de medeverdachte doorgegeven. De PGP berichten die tussen de verdachte en de medeverdachte zijn uitgewisseld laten geen andere conclusie toe dan dat de verdachte het slachtoffer op een berekenende en kille wijze in de val heeft gelokt. De PGP berichten laten voorts zien dat de verdachte en zijn medeverdachte geen enkel respect hebben gehad voor het leven van het slachtoffer. Wanneer de medeverdachte enkele uren voor de aanslag aan de verdachte vraagt hoe het avondje uit met het slachtoffer verloopt, is het antwoord “
Gezellig maar voor iemand heeft het geen goede einde hahahahah”. Het algemene beeld dat uit deze berichten naar voren komt is dat de verdachte en zijn medeverdachte dit soort extreem geweld beschouwen als een normaal en aanvaard onderdeel van de door hen gekozen levensstijl. Dat het slachtoffer het die nacht heeft overleefd, is enkel te danken aan het feit dat het vuurwapen heeft gehaperd.
Het is de rechtbank bekend – uit de media en uit de veelheid van te behandelen strafzaken – dat het vuurwapenbezit en de wijze waarop vuurwapens, soms op de openbare weg, steeds vaker worden gebruikt, binnen de samenleving en ook binnen een grote stad als Rotterdam in toenemende mate onrust veroorzaken.
Ook deze schietpartij heeft plaatsgevonden in een woonwijk. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat Rotterdam op het moment van de schietpartij aan het ontwaken was. De verdachte heeft welbewust het risico genomen dat ook willekeurige wijkbewoners geraakt zouden kunnen worden. Zo is er daadwerkelijk een kogel in de portiek van een woning aangetroffen. Dergelijk vuurwapengeweld veroorzaakt maatschappelijk grote onrust en vergt veel tijd en inzet van politie en justitie bij de bestrijding ervan. Dit brengt mee dat in de aan de verdachte op te leggen straf de bescherming van de samenleving als strafdoel een belangrijke plaats dient te hebben.
De rol van de verdachte en de ernst van het ten laste gelegde feit maken dat in beginsel een langdurige gevangenisstraf hiervoor passend en geboden is. De verdachte is echter op 26 juni 2019 wegens betrokkenheid bij meerdere liquidaties door de rechtbank Gelderland veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 jaar. Dit vonnis is onherroepelijk geworden. Nu verdachte tot een maximale tijdelijke gevangenisstraf is veroordeeld ná het plegen van het subsidiair bewezen verklaarde feit op 16 april 2016, is de rechtbank gehouden de voorschriften toe te passen die gelden voor de situatie waarin aan de verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk. Dit betekent in dit geval dat de rechtbank geen gevangenisstraf kan opleggen. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht de oplegging van een straf achterwege laten.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 48, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van Dort, voorzitter,
en mrs. J.M.L. van Mulbregt en J.J. Kuipers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen
.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 17 april 2016 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[naam slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven
te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad, met een vuurwapen
meerdere keren in de richting van die [naam slachtoffer] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[naam medeverdachte] en één (nog) onbekend gebleven verdachte
op of omstreeks 17 april 2016 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door [naam medeverdachte] en één (nog) onbekend gebleven verdachte
voorgenomen misdrijf
om tezamen en in vereniging met een of anderen,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven te
beroven, met dat opzet en na kalm beraad met een vuurwapen meerdere keren in
de richting van die [naam slachtoffer] heeft geschoten,
tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte op meerdere tijdstippen in de
periode van 16 april 2016 tot en met 17 april 2016 te Rotterdam, behulpzaam
is geweest door opzettelijk inlichtingen te verschaffen door de lokaties van
genoemde [naam slachtoffer] aan [naam medeverdachte] door te geven;
art 287 Wetboek van Strafrecht