ECLI:NL:RBROT:2020:4893

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
10/750527-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van de verdachte in een zaak van witwassen en wapenbezit na onvoldoende bewijs

Op 3 juni 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van witwassen en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak kwam voor de rechtbank na een inval door de politie op 4 december 2018, waarbij in de woning van de verdachte en haar medeverdachte een vuurwapen en een aanzienlijk geldbedrag van € 43.200,- werd aangetroffen. De verdachte verklaarde dat een deel van het geld afkomstig was van een gift van haar ouders en dat zij niets wist van het vuurwapen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk.

De rechtbank beoordeelde de bewijsvoering en kwam tot de conclusie dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van het vuurwapen, aangezien er geen bewijs was dat haar DNA op het wapen was aangetroffen. De verklaring van de medeverdachte, die aangaf dat het wapen van hem was, werd niet als onwaarschijnlijk beschouwd. Wat betreft het geldbedrag, gaven zowel de verdachte als de medeverdachte verifieerbare verklaringen over de herkomst van het geld, die niet door het openbaar ministerie waren onderzocht. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat het geld van misdrijf afkomstig was.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het witwassen als het voorhanden hebben van het vuurwapen, omdat niet was bewezen dat zij deze feiten had begaan. De beslissing werd genomen in tegenwoordigheid van de griffier en werd op de openbare terechtzitting uitgesproken. De rechtbank hefte tevens het bevel tot voorlopige hechtenis op, dat eerder was geschorst.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750527-18
Datum uitspraak: 3 juni 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. E.P.N. Pieterse, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 mei 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.1.2.
Beoordeling
De politie is op 4 december 2018 de woning van de verdachte en haar medeverdachte [naam medeverdachte] aan de [adres delict] binnengevallen. Op de salontafel in de woonkamer is een vuurwapen en een geldbedrag van € 43.200,- aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat een gedeelte van het geldbedrag van haar was door een gift van haar ouders en dat zij niets van het vuurwapen af wist.
Feit 1: het vuurwapen
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie allereerst is vereist dat de verdachte een wapen of munitie bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat zij daarover heeft kunnen beschikken.
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. De verdachte heeft verklaard dat zij zich niet van de aanwezigheid van een vuurwapen in de woning bewust is geweest en dat zij ten tijde van de inval door de politie op de bank in de woonkamer lag te slapen. Het op het vuurwapen aangetroffen DNA-materiaal komt niet overeen met het DNA van de verdachte. De medeverdachte [naam medeverdachte] heeft vrijwel direct na zijn aanhouding verklaard dat het vuurwapen van hem was en dat de verdachte niet wist dat hij het vuurwapen bij zich droeg. De medeverdachte [naam medeverdachte] heeft ook verklaard dat op het moment dat de politie de woning binnenviel, hij het vuurwapen uit zijn broeksband heeft gehaald en op de salontafel heeft neergelegd. De rechtbank acht deze verklaring niet op voorhand onwaarschijnlijk. Nu die toedracht voorts niet wordt weerlegd door andere uit de beschikbare bewijsmiddelen blijkende omstandigheden, bestaat de reële mogelijkheid dat de verdachte zich niet van de aanwezigheid van het vuurwapen bewust is geweest. Er zijn ook geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de verdachte zich bewust is geweest van de in de magazijnhouder aanwezige 14 kogelpatronen.
De verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 2: witwassen
Op de salontafel in de woning lagen tevens meerdere met elastiekjes bij elkaar gebonden bundeltjes bankbiljetten. Het totaalbedrag bedroeg € 43.200,-. Gelet op deze omstandigheden is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. De verdachte heeft vrijwel direct na haar aanhouding verklaard dat € 24.000,- van haar was door een gift van haar ouders en dat het overige geld toebehoorde aan de medeverdachte [naam medeverdachte] . Omdat de bankbiljetten gezamenlijk werden bewaard, en zowel de verdachte als de medeverdachte [naam medeverdachte] toegang hadden tot die bewaarplaats, gaat de rechtbank er vanuit dat beide verdachten het gehele geldbedrag gezamenlijk voorhanden hebben gehad.
De verdachte heeft over de herkomst van haar aandeel verklaard dat zij op 4 juni 2018 een gift van €24.500,- van haar moeder heeft gekregen en dit bedrag op 8 juni 2018 contant heeft opgenomen. De verdachte heeft dit later met bankafschriften onderbouwd.
De medeverdachte [naam medeverdachte] heeft over de herkomst van zijn aandeel van het geld verklaard dat hij op 30 januari 2012 een schadevergoeding van € 26.235,- van justitie heeft ontvangen. De medeverdachte [naam medeverdachte] heeft naar eigen zeggen pas nadat hij in februari 2016 vrij was gekomen uit detentie de beschikking over dit geldbedrag gekregen. De medeverdachte [naam medeverdachte] heeft verklaard dat hij op 10 maart 2018 van dit geldbedrag een schadeauto in Duitsland heeft gekocht en daarna in Nederland heeft geïmporteerd. De opgeknapte auto is vervolgens op 24 november 2018 verkocht voor € 16.000,- contant en een Rolex ter waarde van € 15.000,-, aldus de medeverdachte [naam medeverdachte] . De medeverdachte [naam medeverdachte] heeft in september 2019 een verklaring van de koper van de auto overgelegd.
De verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] hebben ieder voor hun aandeel een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor hun stelling dat het geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is. Het openbaar ministerie had nader onderzoek naar die verklaringen kunnen verrichten. Echter, nu dit nader onderzoek achterwege is gebleven, kan niet worden geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de zaak aan te houden, zoals is verzocht door de officier van justitie in reactie op de door de medeverdachte (opnieuw) overgelegde schriftelijke stukken, om het openbaar ministerie in de gelegenheid te stellen het onderzoek alsnog te doen. De verklaringen van de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] , alsmede de onderliggende bewijsstukken zijn namelijk al ten minste sinds september 2019 in handen van het openbaar ministerie.
Dit betekent dat niet is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde geldbedrag heeft witgewassen, zodat zij ook hiervan moet worden vrijgesproken.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van Dort, voorzitter,
en mrs. J.M.L. van Mulbregt en J.J. Kuipers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij
op of omstreeks 4 december 2018
te Rotterdam, in elk geval in Nederland
alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2º van de Wet wapens
en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die
wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk Glock 19 kaliber 9mm
(wapenomschrijving 8)
en/of
munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten
munitie als bedoeld in
art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten, 14 kogelpatronen,
kaliber 9mm (wapenomschrijving 11 en 13)
voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
2.
zij
op of omstreeks 04 december 2018 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (ter waarde van circa EUR
43.200,00) heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of
omgezet, althans van voornoemd geldbedrag gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en), althans
redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp geheel
of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf
Art 420bis/quater lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht