Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
- het op 27 januari 2020 ingekomen verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor zover deze nog bestaat, met producties;
- het verweerschrift, met producties;
- de brief van 14 mei 2020 van verzoeker, met producties;
- de brief van 15 mei 2020 van verweerder, met producties.
2..De vaststaande feiten
3..De verzoeken en het verweer daartegen
4..De tegenverzoeken van verweerder en het verweer daartegen
5..De beoordeling
Voor de kosten van het aanhangerrijbewijs geldt dat ter zitting is gebleken dat verzoeker deze kosten voor zijn rekening heeft genomen. Desgevraagd heeft verzoeker hierover ter zitting verklaard, dat hij deze kosten voor verweerder heeft betaald toen de relatie tussen hem en verweerder nog goed was en omdat verweerder zijn zoon was en hij alles voor zijn zoon betaalde. Volgens verzoeker zou hij dit bedrag niet hebben teruggevraagd als de verhoudingen niet waren vertroebeld.
Dienaangaande geldt dat verzoeker deze kosten als het ware onvoorwaardelijk ten behoeve van zijn zoon heeft besteed, vergelijkbaar met het doen van een schenking. Verzoeker is er ter zitting niet in geslaagd te onderbouwen op grond waarvan hij deze kosten achteraf alsnog mocht terugnemen c.q. mocht verrekenen met het salaris van verweerder. De omstandigheid dat de verhoudingen inmiddels zijn getroebleerd, levert daarvoor geen geldige reden op.
Ten aanzien van het over de periode van 18 tot en met 31 december 2019 verzochte bedrag aan loon van € 262,88 geldt dat verzoeker geen gemotiveerd verweer heeft gevoerd tegen de hoogte hiervan, terwijl de kantonrechter, uitgaande van het tussen partijen vaststaande bruto maandsalaris van € 2.488,84, ook niet op een lager bedrag uitkomt (zelfs niet wanneer rekening wordt gehouden met 2,5 verlofdagen die verweerder volgens verzoeker te veel zou hebben opgenomen). Samenvattend zullen beide bedragen (€ 485,- en het bruto equivalent van € 262,88) nog door verzoeker aan verweerder moeten worden betaald. Over de periode van 1 tot en met 7 januari 2020 zal verzoeker ter zake van loon een bedrag moeten betalen van 7/31 x € 2.488,84 ofwel € 562,- bruto exclusief 8% vakantietoeslag.
6..De beslissing
- het bruto equivalent van € 262,88 aan restant salaris over de periode van 18 tot en met 31 december 2019;
- 10% wettelijke verhoging over het hiervoor bedoelde bruto bedrag;
- de wettelijke rente over het hierboven bedoelde bruto bedrag vanaf 1 januari 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
- een bedrag van € 606,96 bruto (inclusief 8% vakantietoeslag) aan salaris over de periode van 1 tot en met 7 januari 2020;
- een bedrag van € 60,70 aan wettelijke verhoging over dit bedrag;
- de wettelijke rente over € 606,96 vanaf 1 februari 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
- een bedrag van € 485,- ter zake van de ingehouden kosten voor het aanhangerrijbewijs;
- een bedrag van € 4.795,71 bruto ter zake van transitievergoeding;