ECLI:NL:RBROT:2020:4890

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
10/750456-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en wapenbezit met vrijspraak voor witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 juni 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot moord en wapenbezit. De verdachte, geboren in [geboorteplaats verdachte] en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K. Blonk. De officier van justitie, mr. M. Luijpen, had een gevangenisstraf van 15 jaar geëist. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de terechtzittingen van 19 en 20 mei 2020, waarbij de tenlastelegging is gewijzigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 april 2016 in Rotterdam met opzet en met voorbedachten rade heeft geprobeerd het leven van het slachtoffer, [naam slachtoffer], te beroven door meerdere keren op hem te schieten. De verdachte heeft dit gedaan in samenwerking met medeverdachte [naam medeverdachte 2]. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig is aan het witwassen van een geldbedrag van € 43.200,-, omdat de verdachte en zijn medeverdachte verifieerbare verklaringen hebben gegeven over de herkomst van het geld, die niet zijn weerlegd door het openbaar ministerie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar voor de poging tot moord en het voorhanden hebben van een vuurwapen, maar heeft hem vrijgesproken van het witwassen. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegewogen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750456-18
Datum uitspraak: 3 juni 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsvrouw mr. K. Blonk, advocaat te Spijkenisse.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 19 en 20 mei 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 3
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat feit 3, het witwassen, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.1.2.
Beoordeling
De politie is op 4 december 2018 de woning van de verdachte en zijn medeverdachte [naam medeverdachte 1] aan de [adres delict 1] binnengevallen. Op de salontafel in de woning lagen meerdere met elastiekjes bij elkaar gebonden bundeltjes bankbiljetten. Het totaalbedrag bedroeg € 43.200,-. Gelet op deze omstandigheden is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. De verdachte heeft vrijwel direct na zijn aanhouding verklaard dat € 24.000,- van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] was door een gift van haar ouders en dat het overige geld aan hem toebehoorde. Omdat de bankbiljetten gezamenlijk werden bewaard, en zowel de verdachte als de medeverdachte [naam medeverdachte 1] toegang hadden tot die bewaarplaats, gaat de rechtbank er vanuit dat beide verdachten het gehele geldbedrag gezamenlijk voorhanden hebben gehad.
De verdachte heeft over de herkomst van zijn aandeel van het geld verklaard dat hij op 30 januari 2012 een schadevergoeding van € 26.235,- van justitie heeft ontvangen. De verdachte heeft naar eigen zeggen pas nadat hij in februari 2016 vrij was gekomen uit detentie de beschikking over dit geldbedrag gekregen. De verdachte heeft verklaard dat hij op 10 maart 2018 van dit geldbedrag een schadeauto in Duitsland heeft gekocht en daarna in Nederland heeft geïmporteerd. De opgeknapte auto is vervolgens op 24 november 2018 verkocht voor € 16.000,- contant en een Rolex ter waarde van € 15.000,-, aldus de verdachte. De verdachte heeft in september 2019 een verklaring van de koper van de auto overgelegd.
Medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft over de herkomst van haar aandeel verklaard dat zij op 4 juni 2018 een gift van € 24.500,- van haar moeder heeft gekregen en dit bedrag op 8 juni 2018 contant heeft opgenomen. Zij heeft dit later met bankafschriften onderbouwd.
De verdachten hebben ieder voor hun aandeel een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor hun stelling dat het geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is. Het openbaar ministerie had nader onderzoek naar die verklaringen kunnen verrichten. Echter, nu dit nader onderzoek achterwege is gebleven, kan niet worden geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de zaak aan te houden, zoals is verzocht door de officier van justitie in reactie op de door de verdachte (opnieuw) overgelegde schriftelijke stukken, om het openbaar ministerie in de gelegenheid te stellen het onderzoek alsnog te doen. De verklaringen van de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] alsmede de onderliggende bewijsstukken zijn namelijk al ten minste sinds september 2019 in handen van het openbaar ministerie.
Dit betekent dat niet is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde geldbedrag heeft witgewassen, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot moord. De verdachte is niet de verzender of ontvanger van de PGP berichten geweest die volgens de politie te maken zouden hebben met het schietincident. De verdachte maakte weliswaar gebruik van het e-mailadres [naam e-mailadres 1] , maar op grond van de beschikbare gegevens kan niet geconcludeerd worden dat hij de exclusieve gebruiker van de PGP telefoon en dat e-mailadres was, en dat dit ook in de periode rondom het tenlastegelegde feitelijk het geval was. Door de verdachte en diverse getuigen is verklaard dat PGP telefoons in de vriendengroep van de verdachte aan elkaar werden uitgeleend en over en weer gebruikt. Er waren duidelijke afspraken gemaakt omtrent het gebruik waardoor men wel wist dat de verzonden berichten bij de juiste persoon terecht kwamen. Daar komt bij dat in het dossier alleen de berichten worden beschreven van de adressen uit de server van PGP Safe en het e-mailadres [naam e-mailadres 1] is gekoppeld aan de server van PGP Class. Dit maakt dat er geen volledig zicht is op de verzonden en ontvangen berichten van het e-mailadres [naam e-mailadres 1] .
Dat de verdachte de exclusieve gebruiker zou zijn geweest kan ook niet geconcludeerd worden uit de verkeersgegevens van de aangestraalde zendmasten.
De verdachte was op 16 en 17 april 2016 de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op -619. De zendmastgegevens van de Blackberry, waarmee de beschreven berichten op 16 en 17 april 2016 zijn verzonden, komen niet overeen met de zendmastgegevens van het telefoonnummer eindigend op -619. Als de historische verkeersgegevens van beide telefoons op 16 en 17 april 2020 naast elkaar gelegd worden, kan niet geconcludeerd worden dat zij één en dezelfde gebruiker hadden. Verbalisant [naam verbalisant] heeft weliswaar verklaard dat een PGP telefoon een bepaalde zendmast kan blijven aanstralen terwijl de telefoon al enige tijd is verplaatst, maar niet is komen vast te staan dat deze verbalisant een bijzondere expertise heeft op het gebied van telecomgegevens.
4.2.2.
Beoordeling
Uit het dossier blijkt dat aangever [naam slachtoffer] in de vroege ochtend van 17 april 2016, omstreeks 6:23 uur, direct voor zijn woning aan de [adres delict 2] te Rotterdam is beschoten. Door de aangever en door diverse getuigen is verklaard dat er twee mannen zijn gezien op een scooter, waarbij de passagier een vuurwapen had waarmee hij van korte afstand meerdere keren op aangever heeft geschoten. Aangever is vervolgens weggerend, waarna de passagier achter hem aan rende en nogmaals meerdere schoten loste. Aangever wist uiteindelijk te ontkomen en heeft geen verwondingen opgelopen. Aangever was eerder die nacht met onder meer zijn broer, een neef en de medeverdachte [naam medeverdachte 2] in club Vie in Rotterdam geweest en daarna nog in club De Luxe. Het dossier bevat geen getuigenverklaringen op basis waarvan de schutter en/of de bestuurder van de scooter konden worden geïdentificeerd. Ook de bewuste scooter kon niet worden getraceerd.
In een kozijn van een portiekdeur van de woning van de aangever is een kogel aangetroffen. De kogel bleek een kaliber van ongeveer 9 millimeter te hebben. De kogel is onderzocht door het NFI, waar werd geconcludeerd dat deze vermoedelijk is verschoten met een (semi)-automatisch pistool van het merk Glock, kaliber 9mm Parabellum, met een aangepaste loop.
In een ander opsporingsonderzoek door de Landelijke Eenheid van de politie (26Sassenheim) zijn in de loop van 2017 PGP-berichten beschikbaar gekomen die gelet op hun inhoud volgens de politie gerelateerd kunnen worden aan de schietpartij op 17 april 2016. In deze berichten komen drie relevante e-mailadressen naar voren:
- [naam e-mailadres 1]
- [naam e-mailadres 2]
- [naam e-mailadres 3]
De gebruikers van deze e-mailadressen zullen in dit vonnis kortheidshalve “ [naam 1] ”, “ [naam 2] ” en “ [naam 3] ” worden genoemd. De rechtbank zal eerst beoordelen of de inhoud van de PGP berichten betrekking heeft op de schietpartij van 17 april 2016. De rechtbank zal daarna beoordelen of genoemde e-mailadressen, voor zover hier van belang, aan bepaalde personen kunnen worden gekoppeld.
Inhoud van de PGP-berichten
Op 16 april 2016 om 23:21 uur vroeg [naam 1] aan [naam 2] of hij die avond nog uit zou gaan. Toen [naam 2] daar bevestigend op reageerde, vroeg [naam 1] of hij zijn ogen wilde zijn en kon kijken of hij “die motherfucker” nog ergens zou zien. [naam 2] reageerde daarop met de mededeling: “ai is cool zeker ik ga hem straks appen”, waarna [naam 1] antwoordde: “juist we staan klaar dan”. In de berichtenwisseling is te zien dat [naam 3] toevallig op hetzelfde moment ook een bericht stuurde aan [naam 2] met de vraag wat hij aan het doen was. Hierna stuurde [naam 2] direct een bericht naar [naam 1] met de tekst: “hij mailt me toevallig uit zichzelf”. Hierop reageerde [naam 1] met: “ok alsteblieft gaat me hem maar breng em zelf niet [naam 4] . We got this ik ben al in de buurt”.
Op 17 april 2016 om 1:29 uur stuurde [naam 2] het volgende bericht naar [naam 1] : “we zijn al vie ze brada en ze niffo ook”. Gedurende de nacht hield [naam 2] [naam 1] op de hoogte van waar hij was, en dat “ze gingen afterren bij shara die tot 6 uur open is”. De rechtbank begrijpt dat hiermee wordt bedoeld club De Luxe, voorheen genaamd Sahara. Om 2:15 uur stuurde [naam 1] een bericht naar [naam 2] met als inhoud: “ok we gaan daar staan rond 5 uur zo wie is bob?”. [naam 2] antwoordde daarop “hij zelf”.
Om 3:10 uur stuurde [naam 1] een bericht naar [naam 2] met de vraag “hoe is het daar”. [naam 2] reageerde daarop met “Gezellig maar voor. Iemand heeft het geen goede einde hahahahah”. Om 4:38 uur stuurde [naam 2] een bericht naar [naam 1] “Sahra nu”.
Om 5.37 uur stuurde [naam 2] een bericht naar [naam 1] : “over 20 min vertrek iedereen naar [naam 4] ”, waar als reactie op kwam: “ok ben daar”. Om 5:53 uur stuurde [naam 2] een bericht aan [naam 1] : “Hij rijd nu weg naar [naam 4] ik ben weg”.
Om 6:24 uur stuurde [naam 3] een bericht naar [naam 2] met de mededeling dat op hem was geschoten. [naam 2] stuurde een bericht terug dat hij niet kon reageren omdat zijn beeldscherm net kapot was gegaan. Om 6:28 uur reageerde [naam 3] daarop met: “ik ben beschote magazijn leeg op mij geen probleem”.
Om 6:39 uur stuurde [naam 1] een bericht naar [naam 2] met als inhoud “hij is geflamt alleen maar twee keer wapens jammde allebei” en om 6:45 uur “hij is denk ik 2 keer geraakt denk dat ie gaat overleve man we’ll bovenlichaam”. Hierop reageerde [naam 2] “hij mailt me net faka ik word beschoten”. [naam 1] stuurde om 6:48 uur nog een bericht naar [naam 2] “ongelooflijk die glock is troep man”.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze berichtenwisseling niet anders worden geconcludeerd dan dat [naam 1] betrokken was bij de schietpartij op 17 april 2016 en dat [naam 2] daarbij behulpzaam is geweest door inlichtingen te verschaffen over waar het slachtoffer [naam 3] zich die bewuste avond bevond en wanneer het slachtoffer thuis zou komen.
Identificatie van de PGP-gebruikers
De rechtbank is van oordeel dat het e-mailadres [naam e-mailadres 2] moet worden toegeschreven aan de verdachte, het e-mailadres [naam e-mailadres 1] aan medeverdachte [naam medeverdachte 1] en het e-mailadres [naam e-mailadres 3] aan de aangever [naam slachtoffer] . Daartoe wordt het volgende overwogen.
Uit onderzoek in de aangetroffen e-mailberichten bleek de gebruiker van het e-mailadres
[naam e-mailadres 2] bij andere personen opgeslagen te staan als: [bijnaam 1] , [bijnaam 2] , [bijnaam 3] , [bijnaam 4] en [bijnaam 5] . In de telefoon van de gebruiker van het e-mailadres [naam e-mailadres 3] stond het e-mailadres [naam e-mailadres 2] opgeslagen als ‘ [bijnaam 6] ’. In de politiesystemen zijn van de verdachte de bijnamen ‘ [bijnaam 6] ’ en ‘ [bijnaam 1] ’ bekend. De medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij weleens ‘ [bijnaam 1] ’ wordt genoemd. Op 16 april 2016 wordt door [naam 2] een bericht verstuurd met de inhoud “ben over anderhalve week jarig dan wil ik jou erbij hebben he”. De medeverdachte [naam medeverdachte 2] is jarig op 27 april, dus anderhalve week na het versturen van het bericht.
De aangever heeft verklaard op de avond voor het schietincident via een PGP telefoon contact te hebben gehad met de medeverdachte [naam medeverdachte 2] . De aangever heeft medeverdachte [naam medeverdachte 2] opgehaald en is onder andere met zijn broer, neef en medeverdachte [naam medeverdachte 2] uitgegaan. Dit strookt met de PGP berichten waaruit volgt dat [naam 2] met de broer en de neef van [naam 3] uit was. Ook komen de doorgegeven locaties overeen met de uitgaansgelegenheden die de aangever en medeverdachte [naam medeverdachte 2] die nacht samen hebben bezocht. Verder heeft de aangever verklaard dat hij na de schietpartij een PGP bericht heeft gestuurd naar ‘ [bijnaam 1] ’ met de mededeling dat er op hem geschoten was. ‘ [bijnaam 1] ’ heeft hem toen een bericht gestuurd dat zijn PGP het niet deed omdat zijn beeldscherm kapot was. Deze verklaring sluit aan bij de berichtenwisseling die heeft plaatsgevonden op 17 april 2016 tussen [naam 3] en [naam 2] . Ook heeft de aangever verklaard dat hij maar één persoon met de naam ‘ [bijnaam 1] ’ kent. Dat is de medeverdachte [naam medeverdachte 2] , die ook zelf het gebruik door anderen van deze bijnaam heeft bevestigd. Het samenspel van de gebeurtenissen in de nacht van 16 op 17 april 2016 en de inhoud van de door [naam 2] ontvangen berichten, laten geen andere conclusie toe dan dat de medeverdachte [naam medeverdachte 2] die nacht de gebruiker was van het e-mailadres [naam e-mailadres 2] en dat het slachtoffer de gebruiker van het e-mailadres [naam e-mailadres 3] .
De politie heeft op 16 juni 2016 een telefoon bij de verdachte aangetroffen van het merk Blackberry, met Imeinummer [imeinummer] . Na navraag bij Blackberry Netherlands B.V. bleek het e-mailadres [naam e-mailadres 1] aan deze telefoon te zijn gekoppeld. De verdachte heeft op de terechtzitting van 19 mei 2020 bevestigd gebruik te hebben gemaakt van het e-mailadres [naam e-mailadres 1] . Verder blijkt uit het dossier dat de telefoon op 30 januari 2016 in gebruik is genomen. De verdachte zat toen weliswaar nog in detentie, maar tot aan 22 februari 2016 hebben er slechts zeer incidenteel registraties van telefoonverkeer plaatsgevonden. Vervolgens is op 22 februari 2016, de dag dat de verdachte vrijkwam uit detentie, het e-mailadres [naam e-mailadres 1] geregistreerd. Vanaf die datum is er ook frequenter telefoonverkeer geregistreerd. Dat is een sterke aanwijzing dat de verdachte ook de eerste gebruiker van het e-mailadres
[naam e-mailadres 1]is geweest. De rechtbank komt, op grond van deze feiten in hun onderling verband, tot de conclusie dat de verdachte in de periode van 22 februari tot en met 16 juni 2016 de gebruiker is geweest van het e-mailadres
[naam e-mailadres 1].
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat, door de onderlinge uitwisseling van PGP telefoons het feit dat de verdachte op enig moment gebruik heeft gemaakt van het desbetreffende e-mailadres niets zegt over de vraag wie in de nacht van 16 op 17 april 2016 de PGP telefoon in gebruik had. Dat bij de besproken PGP berichten sprake zou zijn geweest van het uitwisselen van telefoons blijkt op geen enkele wijze uit het dossier en is door de verdediging niet concreet gemaakt dan wel anderszins nader onderbouwd. E-mailwisselingen in het dossier beginnen worden plompverloren aangevangen zonder enige vorm van identificatie. Nergens wordt duidelijk hoe je wist met welke persoon je te maken had. Dat, zoals de verdediging heeft aangevoerd, niet alle communicatie is opgenomen die vanaf het e-mailadres [naam e-mailadres 1] is verzonden maakt dat niet anders. Als de gebruiker van een e-mailadres zou wisselen, en een gebruiker dus op een andere manier zijn identiteit aan de gesprekspartner bekend zou moeten maken, dan had dit ook uit de wel beschikbare PGP berichten moeten blijken. Dat is echter niet het geval. Daar komt bij dat de verdachte niets heeft willen verklaren over de wijze waarop de verschillende gebruikers uit elkaar konden worden gehouden en welke andere gebruikers konden beschikken over het e-mailadres [naam e-mailadres 1] . De verdachte heeft zijn stelling dat in de periode rond het tenlastegelegde ook anderen dan hijzelf dit e-mailadres kunnen hebben gebruikt, op geen enkele manier gestaafd, zodat hiernaar geen nader onderzoek heeft kunnen plaatsvinden. Het verweer is derhalve niet aannemelijk en wordt dus verworpen
Het is ook op grond van de historische verkeersgegevens van de Blackberry niet aannemelijk dat die telefoon onderling in de vriendengroep van de verdachte is uitgewisseld. In de periode van 24 februari 2016 tot en met 16 juni 2016 hebben in totaal 1362 registraties van telefoonverkeer plaatsgevonden. De meest aangestraalde zendmasten stonden op de locaties [naam locatie 1] in Capelle aan den IJssel (293 keer), [naam locatie 2] in Krimpen aan den IJssel (160 keer) en [naam locatie 3] in Capelle aan den IJssel (37 keer). De zendmast op de [naam locatie 2] in Krimpen aan den IJssel bleek hemelsbreed op ongeveer 1650 meter te zijn gelegen van voornoemde woning aan de [naam locatie 3] in Capelle aan den IJssel en de zendmast op [naam locatie 1] in Capelle aan den IJssel bleek hemelsbreed op ongeveer 900 meter te zijn gelegen daarvan. Hoewel deze zendmasten verder van de [naam locatie 3] verwijderd staan, vallen zij nog steeds binnen het gebied dat aangestraald kan worden vanaf de [naam locatie 3] waar de verdachte op dat moment woonachtig was.
De raadsvrouw heeft er ten slotte nog op gewezen dat het telefoonnummer eindigend op
-619 aan de verdachte wordt toegeschreven en dat, gelet op de onderling verschillende zendmastgegevens, de gebruiker van deze telefoon en de Blackberry niet dezelfde kan zijn. Dit verweer wordt verworpen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam verbalisant] blijkt dat op het moment dat een mobiele telefoon aanstaat die voorzien is van PGP software, deze automatisch internet(sessies) registreert. Hiervoor hoeft een telefoon niet daadwerkelijk “gebruikt” te worden. Vanuit deze internetregistraties valt niet exact vast te stellen wanneer een telefoon wordt verplaatst. Het kan voorkomen dat een telefoon internetregistraties blijft registeren met een bepaalde CELL-id (zendmast) terwijl de telefoon al enige tijd verplaatst is. De rechtbank heeft geen reden om aan de deskundigheid van de verbalisant hieromtrent te twijfelen en ziet in de zendmastgegevens op 16 en 17 april 2016, in combinatie met de inhoud van de berichten, juist een extra aanwijzing dat de verdachte de gebruiker is van de Blackberry. De Blackberry straalde ten tijde van de schietpartij een zendmast aan in Rotterdam en in de ochtend weer in Capelle aan den IJssel. [naam 1] mailde op 17 april 2016 om 6:05 dat hij veilig thuis was (“ben safe [naam 4] ”). De verdachte woonde op dat moment in Capelle aan den IJssel.
Samenvattend volgt hieruit dat de verdachte de Blackberry met het e-mailadres [naam e-mailadres 1] op 16 juni 2016 in zijn bezit had. Het betreffende e-mail adres is geregistreerd op de dag dat de verdachte uit detentie kwam, namelijk 22 februari 2016, en de Blackberry straalde na deze datum telkens weer aan op de zendmast aan de [naam locatie 3] in Capelle aan den IJssel, dan wel op enkele in de buurt daarvan gelegen zendmasten.
Al deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien maken dat de rechtbank bewezen acht dat de verdachte de exclusieve gebruiker was van het e-mailadres [naam e-mailadres 1] .
Gelet op de inhoud van de PGP berichten die op 16 en 17 april 2016 tussen de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 2] zijn verstuurd, stelt de rechtbank vast dat de verdachte het plan had om de aangever [naam slachtoffer] van het leven te beroven. De verdachte heeft eerst contact met medeverdachte [naam medeverdachte 2] opgenomen om een vuurwapen van het merk Glock te regelen. De verdachte heeft daarna op 16 april 2016 aan medeverdachte [naam medeverdachte 2] gevraagd om hem op de hoogte te houden van de locatie van de aangever, zodat hij wist wanneer de aangever die nacht naar huis zou gaan. Daar heeft de verdachte hem met een tot nog toe onbekend gebleven ander opgewacht. De verdachte en/of de onbekend gebleven ander hebben de aangever vervolgens van zeer dichtbij op borsthoogte meermalen beschoten. Het feit dat de aangever van dichtbij en meerdere malen is beschoten, in combinatie met de inhoud van de berichten van voor en na de schietpartij, laten geen andere conclusie toe dan dat de verdachte het voornemen had om de aangever van het leven te beroven. Op grond van deze omstandigheden wordt vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad heeft gehandeld.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord.
4.3.
Bewijswaardering feit 2
4.3.1.
Standpunten
Door de officier van justitie is aangevoerd is dat het bezit van het vuurwapen en munitie wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het bestanddeel medeplegen, nu zijn partner niet op de hoogte was van het feit dat hij een vuurwapen voorhanden had.
4.3.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie allereerst is vereist dat de verdachte een wapen of munitie bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. De verdachte heeft bekend dat hij het vuurwapen, de patroonhouder en de 14 daarin aanwezige kogelpatronen voorhanden heeft gehad. De verdachte heeft vrijwel direct na zijn aanhouding verklaard dat hij het vuurwapen op 4 december 2018 in zijn broeksband droeg en, toen de politie de woning binnenviel, het vuurwapen op de salontafel heeft gelegd omdat hij geen schietpartij in de woonkamer wilde. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte het vuurwapen, de magazijnhouder en de 14 kogelpatronen voorhanden heeft gehad. De verdachte zal partieel worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen, nu niet kan worden bewezen dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] hiervan wetenschap heeft gehad.
Er is ook munitie aangetroffen in de kelderbox van de woning aan de [adres delict 1] . De verdachte heeft hierover geen verklaring willen afleggen. Uit het dossier blijkt dat meerdere personen, waaronder verdachte, toegang tot die kelderbox hebben gehad. Het feit dat de verdachte over een vuurwapen beschikte, en toegang had tot de kelderbox, is echter onvoldoende om aan te nemen dat de verdachte zich ook bewust was van de aanwezigheid van munitie in de kelderbox. Het valt immers niet uit te sluiten dat iemand anders de kogelpatronen in de kelderbox heeft neergelegd. De verdachte zal daarom ook voor het voorhanden hebben van die munitie partieel worden vrijgesproken.
4.3.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte een vuurwapen, een magazijnhouder en 14 kogelpatronen voorhanden heeft gehad.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 17 april 2016 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, [naam slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad, met een vuurwapen meerdere keren in de richting van die [naam slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 4 december 2018 te Rotterdam, in elk geval in Nederland alleen
- een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk Glock 19 kaliber 9mm (wapenomschrijving 8)
en
- een onderdeel van een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder
1. van de Wet wapens en munitie, te weten een magazijnhouder (bestemd voor een
vuurwapen zijnde een pistool van het merk Glock, kaliber .45 auto) in de zin
van artikel 1, onder 3º van die wet (wapenomschrijving 14)
en
munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten
munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten,
- 14 kogelpatronen, kaliber 9mm (wapenomschrijving 11 en 13) voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..medeplegen van poging tot moord

2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft de aanslag op het slachtoffer nauwgezet en planmatig voorbereid. Zo heeft de verdachte een paar dagen voor de aanslag contact opgenomen met de medeverdachte [naam medeverdachte 2] om een Glock met een verlengde loop en magazijn te regelen. Op de avond voor de aanslag heeft de verdachte aan de medeverdachte [naam medeverdachte 2] gevraagd om naar het slachtoffer uit te kijken. De medeverdachte [naam medeverdachte 2] is toen met het slachtoffer uitgegaan en heeft vanaf dat moment alle bewegingen van het slachtoffer aan de verdachte doorgegeven. De verdachte heeft zich onherkenbaar gemaakt en heeft tezamen met een onbekend gebleven ander het slachtoffer voor zijn huis opgewacht. De verdachte en/of deze onbekende ander hebben vervolgens van zeer korte afstand meermalen op het slachtoffer geschoten. Dat het plan van de verdachte is mislukt, is enkel te danken aan het feit dat het vuurwapen heeft gehaperd.
Uit de PGP berichten die tussen de verdachte en zijn medeverdachte [naam medeverdachte 2] zijn uitgewisseld blijkt dat zij geen enkel respect hebben gehad voor het leven van het slachtoffer. Wanneer de verdachte enkele uren voor de aanslag aan de medeverdachte [naam medeverdachte 2] vraagt hoe het avondje uit met het slachtoffer verloopt, is het antwoord “
Gezellig maar voor. Iemand heeft het geen goede einde hahahahah”. Ook na de aanslag betreurt de verdachte alleen maar dat het plan is mislukt en beklaagt hij zich bij de medeverdachte [naam medeverdachte 2] over de kwaliteit van het vuurwapen. Het algemene beeld dat uit deze berichten naar voren komt is dat de verdachte en zijn medeverdachte [naam medeverdachte 2] dit soort extreem geweld kennelijk beschouwen als een normaal en aanvaard onderdeel van de door hen gekozen levensstijl.
Het is de rechtbank bekend – uit de media en uit de veelheid van te behandelen stafzaken – dat het vuurwapenbezit en de wijze waarop vuurwapens, soms op de openbare weg, steeds vaker worden gebruikt, binnen de samenleving en ook binnen een grote stad als Rotterdam in toenemende mate onrust veroorzaken.
Ook deze schietpartij heeft plaatsgevonden in een woonwijk. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat Rotterdam op het moment van de schietpartij aan het ontwaken was. De verdachte heeft welbewust het risico genomen dat ook willekeurige wijkbewoners geraakt zouden kunnen worden. Zo is er daadwerkelijk een kogel in de portiek van een woning aangetroffen. Dergelijk vuurwapengeweld veroorzaakt niet alleen maatschappelijk grote onrust, maar vergt ook veel tijd en inzet van politie en justitie bij de bestrijding ervan. Dit brengt mee dat in de aan de verdachte op te leggen straf de bescherming van de samenleving als strafdoel een belangrijke plaats dient te hebben. Hiermee wil de rechtbank voorts bereiken dat de op te leggen straf ook voor anderen een afschrikwekkende werking heeft.
Ten slotte weegt de rechtbank mee dat bij de aanhouding van de verdachte, ruim anderhalf jaar na de schietpartij, wederom een vuurwapen is aangetroffen. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij het vuurwapen nodig had om zichzelf te beschermen. Het vuurwapen is open en bloot aangetroffen in een woning. In die woning was de jonge dochter van de verdachte, op dat moment een kleuter, ook woonachtig. Dat in dergelijke omstandigheden een vuurwapen met bijbehorende munitie wordt aangetroffen versterkt de conclusie van de rechtbank dat de verdachte in een milieu verkeert waar het bezit, en kennelijk ook het gebruik van vuurwapens, als normaal wordt gezien. Het is daarom noodzakelijk om de maatschappij voor langere tijd tegen de verdachte te beschermen. Ook om deze reden is een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 april 2020, waaruit blijkt dat de verdachte vaker is veroordeeld voor het bezit van een vuurwapen.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige gevangenisstraf. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf geëist voor de duur van 15 jaar. Weliswaar ligt het zwaartepunt van de strafmaat bij de poging moord, maar desalniettemin heeft de (partiële) vrijspraak een licht matigend effect. De rechtbank is daarnaast alles afwegend van oordeel, rekening houdend met het gegeven dat de verdachte door omstandigheden buiten hem gelegen niet geslaagd is in de voltooiing van het door hem voorgenomen levensdelict, dat een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar passend en geboden is en ook aansluit bij de straffen die de laatste jaren in Rotterdam in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het onder nummer 1 op de als bijlage IV aangehechte beslaglijst genoemde geldbedrag van € 43.200,- verbeurd te verklaren. Daarnaast heeft zij gevorderd de onder de nummers 3 tot en met 17 genoemde goederen te onttrekken aan het verkeer.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het geldbedrag van € 43.200,- terug moet naar de rechthebbende en van de overige goederen wordt afstand gedaan.
8.3.
Beoordeling
De onder de nummers 3 tot en met 17 genoemde goederen zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het onder 2 bewezen verklaarde feit is met de goederen genoemd onder nummer 14 tot en met 16 begaan. Het ongecontroleerde bezit van de overige goederen is in strijd met de wet en/of het algemeen belang.
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag van € 43.200,- zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte, dan wel degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 47 en 289 van het Wetboek van strafrecht en artikel en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer: de goederen genoemd onder de nummers 3 tot en met 17;
- gelast de teruggave aan verdachte dan wel de rechthebbende van: het onder 1 genoemde geldbedrag van € 43.200,-.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van Dort, voorzitter,
en mrs. J.M.L. van Mulbregt en J.J. Kuipers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 17 april 2016 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[naam slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven
te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad, met een vuurwapen
meerdere keren in de richting van die [naam slachtoffer] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij
op of omstreeks 4 december 2018
te Rotterdam, in elk geval in Nederland
alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
- een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2º van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º
van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk Glock 19 kaliber
9mm (wapenomschrijving 8)
en/of
- een onderdeel van een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder
1. van de Wet wapens en munitie, te weten een magazijnhouder (bestemd voor een
vuurwapen zijnde een pistool van het merk Glock, kaliber .45 auto) in de zin
van artikel 1, onder 3º van die wet (wapenomschrijving 14)
en/of
munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten
munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te
weten,
- 14 kogelpatronen, kaliber 9mm (wapenomschrijving 11 en 13) en/of
- 39 kogelpatronen, kaliber 9mm (wapenomschrijving 9) en/of
- 1 kogelpatroon, kaliber .40 S&W (wapenomschrijving 9) en/of
- 13 kogelpatronen, kaliber .45 auto (wapenomschrijving 17) en/of
- 62 kogelpatronen, kaliber 7.62x25mm Takarev (wapenomschrijving 19) en/of
- 2 kogelpatronen, kaliber 7.63x39mm (wapenomschrijving 19) en/of
- 219 kogelpatronen, kaliber 9mm (wapenomschrijving 20) en/of
- 1 kogelpatroon, kaliber 7.62x39mm (wapenomschrijving 20) en/of
- 1 kogelpatroon, kaliber .45 auto (wapenomschrijving 20)
voorhanden heeft gehad
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3.
hij op of omstreeks 04 december 2018 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (ter waarde van circa EUR
43.200,00) heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of
omgezet, althans van voornoemd geldbedrag gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans
redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp geheel
of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Art 420bis/quater lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht