4.2.2.Beoordeling
Uit het dossier blijkt dat aangever [naam slachtoffer] in de vroege ochtend van 17 april 2016, omstreeks 6:23 uur, direct voor zijn woning aan de [adres delict 2] te Rotterdam is beschoten. Door de aangever en door diverse getuigen is verklaard dat er twee mannen zijn gezien op een scooter, waarbij de passagier een vuurwapen had waarmee hij van korte afstand meerdere keren op aangever heeft geschoten. Aangever is vervolgens weggerend, waarna de passagier achter hem aan rende en nogmaals meerdere schoten loste. Aangever wist uiteindelijk te ontkomen en heeft geen verwondingen opgelopen. Aangever was eerder die nacht met onder meer zijn broer, een neef en de medeverdachte [naam medeverdachte 2] in club Vie in Rotterdam geweest en daarna nog in club De Luxe. Het dossier bevat geen getuigenverklaringen op basis waarvan de schutter en/of de bestuurder van de scooter konden worden geïdentificeerd. Ook de bewuste scooter kon niet worden getraceerd.
In een kozijn van een portiekdeur van de woning van de aangever is een kogel aangetroffen. De kogel bleek een kaliber van ongeveer 9 millimeter te hebben. De kogel is onderzocht door het NFI, waar werd geconcludeerd dat deze vermoedelijk is verschoten met een (semi)-automatisch pistool van het merk Glock, kaliber 9mm Parabellum, met een aangepaste loop.
In een ander opsporingsonderzoek door de Landelijke Eenheid van de politie (26Sassenheim) zijn in de loop van 2017 PGP-berichten beschikbaar gekomen die gelet op hun inhoud volgens de politie gerelateerd kunnen worden aan de schietpartij op 17 april 2016. In deze berichten komen drie relevante e-mailadressen naar voren:
- [naam e-mailadres 1]
- [naam e-mailadres 2]
- [naam e-mailadres 3]
De gebruikers van deze e-mailadressen zullen in dit vonnis kortheidshalve “ [naam 1] ”, “ [naam 2] ” en “ [naam 3] ” worden genoemd. De rechtbank zal eerst beoordelen of de inhoud van de PGP berichten betrekking heeft op de schietpartij van 17 april 2016. De rechtbank zal daarna beoordelen of genoemde e-mailadressen, voor zover hier van belang, aan bepaalde personen kunnen worden gekoppeld.
Inhoud van de PGP-berichten
Op 16 april 2016 om 23:21 uur vroeg [naam 1] aan [naam 2] of hij die avond nog uit zou gaan. Toen [naam 2] daar bevestigend op reageerde, vroeg [naam 1] of hij zijn ogen wilde zijn en kon kijken of hij “die motherfucker” nog ergens zou zien. [naam 2] reageerde daarop met de mededeling: “ai is cool zeker ik ga hem straks appen”, waarna [naam 1] antwoordde: “juist we staan klaar dan”. In de berichtenwisseling is te zien dat [naam 3] toevallig op hetzelfde moment ook een bericht stuurde aan [naam 2] met de vraag wat hij aan het doen was. Hierna stuurde [naam 2] direct een bericht naar [naam 1] met de tekst: “hij mailt me toevallig uit zichzelf”. Hierop reageerde [naam 1] met: “ok alsteblieft gaat me hem maar breng em zelf niet [naam 4] . We got this ik ben al in de buurt”.
Op 17 april 2016 om 1:29 uur stuurde [naam 2] het volgende bericht naar [naam 1] : “we zijn al vie ze brada en ze niffo ook”. Gedurende de nacht hield [naam 2] [naam 1] op de hoogte van waar hij was, en dat “ze gingen afterren bij shara die tot 6 uur open is”. De rechtbank begrijpt dat hiermee wordt bedoeld club De Luxe, voorheen genaamd Sahara. Om 2:15 uur stuurde [naam 1] een bericht naar [naam 2] met als inhoud: “ok we gaan daar staan rond 5 uur zo wie is bob?”. [naam 2] antwoordde daarop “hij zelf”.
Om 3:10 uur stuurde [naam 1] een bericht naar [naam 2] met de vraag “hoe is het daar”. [naam 2] reageerde daarop met “Gezellig maar voor. Iemand heeft het geen goede einde hahahahah”. Om 4:38 uur stuurde [naam 2] een bericht naar [naam 1] “Sahra nu”.
Om 5.37 uur stuurde [naam 2] een bericht naar [naam 1] : “over 20 min vertrek iedereen naar [naam 4] ”, waar als reactie op kwam: “ok ben daar”. Om 5:53 uur stuurde [naam 2] een bericht aan [naam 1] : “Hij rijd nu weg naar [naam 4] ik ben weg”.
Om 6:24 uur stuurde [naam 3] een bericht naar [naam 2] met de mededeling dat op hem was geschoten. [naam 2] stuurde een bericht terug dat hij niet kon reageren omdat zijn beeldscherm net kapot was gegaan. Om 6:28 uur reageerde [naam 3] daarop met: “ik ben beschote magazijn leeg op mij geen probleem”.
Om 6:39 uur stuurde [naam 1] een bericht naar [naam 2] met als inhoud “hij is geflamt alleen maar twee keer wapens jammde allebei” en om 6:45 uur “hij is denk ik 2 keer geraakt denk dat ie gaat overleve man we’ll bovenlichaam”. Hierop reageerde [naam 2] “hij mailt me net faka ik word beschoten”. [naam 1] stuurde om 6:48 uur nog een bericht naar [naam 2] “ongelooflijk die glock is troep man”.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze berichtenwisseling niet anders worden geconcludeerd dan dat [naam 1] betrokken was bij de schietpartij op 17 april 2016 en dat [naam 2] daarbij behulpzaam is geweest door inlichtingen te verschaffen over waar het slachtoffer [naam 3] zich die bewuste avond bevond en wanneer het slachtoffer thuis zou komen.
Identificatie van de PGP-gebruikers
De rechtbank is van oordeel dat het e-mailadres [naam e-mailadres 2] moet worden toegeschreven aan de verdachte, het e-mailadres [naam e-mailadres 1] aan medeverdachte [naam medeverdachte 1] en het e-mailadres [naam e-mailadres 3] aan de aangever [naam slachtoffer] . Daartoe wordt het volgende overwogen.
Uit onderzoek in de aangetroffen e-mailberichten bleek de gebruiker van het e-mailadres
[naam e-mailadres 2] bij andere personen opgeslagen te staan als: [bijnaam 1] , [bijnaam 2] , [bijnaam 3] , [bijnaam 4] en [bijnaam 5] . In de telefoon van de gebruiker van het e-mailadres [naam e-mailadres 3] stond het e-mailadres [naam e-mailadres 2] opgeslagen als ‘ [bijnaam 6] ’. In de politiesystemen zijn van de verdachte de bijnamen ‘ [bijnaam 6] ’ en ‘ [bijnaam 1] ’ bekend. De medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij weleens ‘ [bijnaam 1] ’ wordt genoemd. Op 16 april 2016 wordt door [naam 2] een bericht verstuurd met de inhoud “ben over anderhalve week jarig dan wil ik jou erbij hebben he”. De medeverdachte [naam medeverdachte 2] is jarig op 27 april, dus anderhalve week na het versturen van het bericht.
De aangever heeft verklaard op de avond voor het schietincident via een PGP telefoon contact te hebben gehad met de medeverdachte [naam medeverdachte 2] . De aangever heeft medeverdachte [naam medeverdachte 2] opgehaald en is onder andere met zijn broer, neef en medeverdachte [naam medeverdachte 2] uitgegaan. Dit strookt met de PGP berichten waaruit volgt dat [naam 2] met de broer en de neef van [naam 3] uit was. Ook komen de doorgegeven locaties overeen met de uitgaansgelegenheden die de aangever en medeverdachte [naam medeverdachte 2] die nacht samen hebben bezocht. Verder heeft de aangever verklaard dat hij na de schietpartij een PGP bericht heeft gestuurd naar ‘ [bijnaam 1] ’ met de mededeling dat er op hem geschoten was. ‘ [bijnaam 1] ’ heeft hem toen een bericht gestuurd dat zijn PGP het niet deed omdat zijn beeldscherm kapot was. Deze verklaring sluit aan bij de berichtenwisseling die heeft plaatsgevonden op 17 april 2016 tussen [naam 3] en [naam 2] . Ook heeft de aangever verklaard dat hij maar één persoon met de naam ‘ [bijnaam 1] ’ kent. Dat is de medeverdachte [naam medeverdachte 2] , die ook zelf het gebruik door anderen van deze bijnaam heeft bevestigd. Het samenspel van de gebeurtenissen in de nacht van 16 op 17 april 2016 en de inhoud van de door [naam 2] ontvangen berichten, laten geen andere conclusie toe dan dat de medeverdachte [naam medeverdachte 2] die nacht de gebruiker was van het e-mailadres [naam e-mailadres 2] en dat het slachtoffer de gebruiker van het e-mailadres [naam e-mailadres 3] .
De politie heeft op 16 juni 2016 een telefoon bij de verdachte aangetroffen van het merk Blackberry, met Imeinummer [imeinummer] . Na navraag bij Blackberry Netherlands B.V. bleek het e-mailadres [naam e-mailadres 1] aan deze telefoon te zijn gekoppeld. De verdachte heeft op de terechtzitting van 19 mei 2020 bevestigd gebruik te hebben gemaakt van het e-mailadres [naam e-mailadres 1] . Verder blijkt uit het dossier dat de telefoon op 30 januari 2016 in gebruik is genomen. De verdachte zat toen weliswaar nog in detentie, maar tot aan 22 februari 2016 hebben er slechts zeer incidenteel registraties van telefoonverkeer plaatsgevonden. Vervolgens is op 22 februari 2016, de dag dat de verdachte vrijkwam uit detentie, het e-mailadres [naam e-mailadres 1] geregistreerd. Vanaf die datum is er ook frequenter telefoonverkeer geregistreerd. Dat is een sterke aanwijzing dat de verdachte ook de eerste gebruiker van het e-mailadres
[naam e-mailadres 1]is geweest. De rechtbank komt, op grond van deze feiten in hun onderling verband, tot de conclusie dat de verdachte in de periode van 22 februari tot en met 16 juni 2016 de gebruiker is geweest van het e-mailadres
[naam e-mailadres 1].
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat, door de onderlinge uitwisseling van PGP telefoons het feit dat de verdachte op enig moment gebruik heeft gemaakt van het desbetreffende e-mailadres niets zegt over de vraag wie in de nacht van 16 op 17 april 2016 de PGP telefoon in gebruik had. Dat bij de besproken PGP berichten sprake zou zijn geweest van het uitwisselen van telefoons blijkt op geen enkele wijze uit het dossier en is door de verdediging niet concreet gemaakt dan wel anderszins nader onderbouwd. E-mailwisselingen in het dossier beginnen worden plompverloren aangevangen zonder enige vorm van identificatie. Nergens wordt duidelijk hoe je wist met welke persoon je te maken had. Dat, zoals de verdediging heeft aangevoerd, niet alle communicatie is opgenomen die vanaf het e-mailadres [naam e-mailadres 1] is verzonden maakt dat niet anders. Als de gebruiker van een e-mailadres zou wisselen, en een gebruiker dus op een andere manier zijn identiteit aan de gesprekspartner bekend zou moeten maken, dan had dit ook uit de wel beschikbare PGP berichten moeten blijken. Dat is echter niet het geval. Daar komt bij dat de verdachte niets heeft willen verklaren over de wijze waarop de verschillende gebruikers uit elkaar konden worden gehouden en welke andere gebruikers konden beschikken over het e-mailadres [naam e-mailadres 1] . De verdachte heeft zijn stelling dat in de periode rond het tenlastegelegde ook anderen dan hijzelf dit e-mailadres kunnen hebben gebruikt, op geen enkele manier gestaafd, zodat hiernaar geen nader onderzoek heeft kunnen plaatsvinden. Het verweer is derhalve niet aannemelijk en wordt dus verworpen
Het is ook op grond van de historische verkeersgegevens van de Blackberry niet aannemelijk dat die telefoon onderling in de vriendengroep van de verdachte is uitgewisseld. In de periode van 24 februari 2016 tot en met 16 juni 2016 hebben in totaal 1362 registraties van telefoonverkeer plaatsgevonden. De meest aangestraalde zendmasten stonden op de locaties [naam locatie 1] in Capelle aan den IJssel (293 keer), [naam locatie 2] in Krimpen aan den IJssel (160 keer) en [naam locatie 3] in Capelle aan den IJssel (37 keer). De zendmast op de [naam locatie 2] in Krimpen aan den IJssel bleek hemelsbreed op ongeveer 1650 meter te zijn gelegen van voornoemde woning aan de [naam locatie 3] in Capelle aan den IJssel en de zendmast op [naam locatie 1] in Capelle aan den IJssel bleek hemelsbreed op ongeveer 900 meter te zijn gelegen daarvan. Hoewel deze zendmasten verder van de [naam locatie 3] verwijderd staan, vallen zij nog steeds binnen het gebied dat aangestraald kan worden vanaf de [naam locatie 3] waar de verdachte op dat moment woonachtig was.
De raadsvrouw heeft er ten slotte nog op gewezen dat het telefoonnummer eindigend op
-619 aan de verdachte wordt toegeschreven en dat, gelet op de onderling verschillende zendmastgegevens, de gebruiker van deze telefoon en de Blackberry niet dezelfde kan zijn. Dit verweer wordt verworpen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam verbalisant] blijkt dat op het moment dat een mobiele telefoon aanstaat die voorzien is van PGP software, deze automatisch internet(sessies) registreert. Hiervoor hoeft een telefoon niet daadwerkelijk “gebruikt” te worden. Vanuit deze internetregistraties valt niet exact vast te stellen wanneer een telefoon wordt verplaatst. Het kan voorkomen dat een telefoon internetregistraties blijft registeren met een bepaalde CELL-id (zendmast) terwijl de telefoon al enige tijd verplaatst is. De rechtbank heeft geen reden om aan de deskundigheid van de verbalisant hieromtrent te twijfelen en ziet in de zendmastgegevens op 16 en 17 april 2016, in combinatie met de inhoud van de berichten, juist een extra aanwijzing dat de verdachte de gebruiker is van de Blackberry. De Blackberry straalde ten tijde van de schietpartij een zendmast aan in Rotterdam en in de ochtend weer in Capelle aan den IJssel. [naam 1] mailde op 17 april 2016 om 6:05 dat hij veilig thuis was (“ben safe [naam 4] ”). De verdachte woonde op dat moment in Capelle aan den IJssel.
Samenvattend volgt hieruit dat de verdachte de Blackberry met het e-mailadres [naam e-mailadres 1] op 16 juni 2016 in zijn bezit had. Het betreffende e-mail adres is geregistreerd op de dag dat de verdachte uit detentie kwam, namelijk 22 februari 2016, en de Blackberry straalde na deze datum telkens weer aan op de zendmast aan de [naam locatie 3] in Capelle aan den IJssel, dan wel op enkele in de buurt daarvan gelegen zendmasten.
Al deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien maken dat de rechtbank bewezen acht dat de verdachte de exclusieve gebruiker was van het e-mailadres [naam e-mailadres 1] .
Gelet op de inhoud van de PGP berichten die op 16 en 17 april 2016 tussen de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 2] zijn verstuurd, stelt de rechtbank vast dat de verdachte het plan had om de aangever [naam slachtoffer] van het leven te beroven. De verdachte heeft eerst contact met medeverdachte [naam medeverdachte 2] opgenomen om een vuurwapen van het merk Glock te regelen. De verdachte heeft daarna op 16 april 2016 aan medeverdachte [naam medeverdachte 2] gevraagd om hem op de hoogte te houden van de locatie van de aangever, zodat hij wist wanneer de aangever die nacht naar huis zou gaan. Daar heeft de verdachte hem met een tot nog toe onbekend gebleven ander opgewacht. De verdachte en/of de onbekend gebleven ander hebben de aangever vervolgens van zeer dichtbij op borsthoogte meermalen beschoten. Het feit dat de aangever van dichtbij en meerdere malen is beschoten, in combinatie met de inhoud van de berichten van voor en na de schietpartij, laten geen andere conclusie toe dan dat de verdachte het voornemen had om de aangever van het leven te beroven. Op grond van deze omstandigheden wordt vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad heeft gehandeld.