ECLI:NL:RBROT:2020:483
Rechtbank Rotterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Verzoek om inzage in procesdossiers en niet-ontvankelijkheid van verzoeker
In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 21 januari 2020, is het verzoek van [verzoeker] om inzage in procesdossiers waarin hij als procespartij betrokken is geweest, behandeld. [verzoeker], wonende te Delft, heeft aangevoerd dat de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, niet tijdig heeft gereageerd op zijn verzoek om inzage, zoals vereist onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Hij stelt dat er valsheden in de procesdossiers staan en dat hij inzage nodig heeft om zijn onschuld te bewijzen.
De Staat heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [verzoeker] in zijn verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoeker] niet heeft aangetoond dat hij een verzoek tot inzage heeft ingediend en dat hij geen bewijs heeft geleverd van een eventueel antwoord van de Staat. Hierdoor kon de rechtbank niet inhoudelijk op het verzoek ingaan en heeft zij [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank overweegt verder dat, zelfs als [verzoeker] ontvankelijk zou zijn, het verzoek niet toewijsbaar zou zijn geweest. De rechtbank wijst erop dat het recht op inzage onder de AVG niet betekent dat de betrokkene recht heeft op inzage in of kopieën van de stukken waarin zijn persoonsgegevens zijn verwerkt. Het recht op inzage is bedoeld om de betrokkene in staat te stellen te controleren of zijn persoonsgegevens juist zijn en rechtmatig zijn verwerkt.
De rechtbank concludeert dat [verzoeker] misbruik van recht maakt door herhaaldelijk verzoeken in te dienen die niet gericht zijn op het controleren van zijn persoonsgegevens, maar op het verkrijgen van bewijs voor een mogelijke procedure tegen de Staat. [verzoeker] wordt veroordeeld in de proceskosten van de Staat, die zijn begroot op € 639,00.