ECLI:NL:RBROT:2020:4765

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
527690 FT-EA 17-1102
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen door de schuldenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 mei 2020 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar zijn informatieverplichting niet naar behoren is nagekomen en dat hij onrechtmatig heeft gehandeld jegens de schuldeisers van zijn vennootschap, Ganzepoort B.V. De bewindvoerder had verzocht om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, omdat de schuldenaar een boedelachterstand had laten ontstaan en een belastingteruggaaf niet had gereserveerd voor de boedel. De rechtbank concludeerde dat de schuldenaar zijn verplichtingen niet is nagekomen en dat er voldoende redenen waren om het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling af te wijzen. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c en f, van de Faillissementswet. Tevens is er een curator aangesteld en is er een postblokkade ingesteld. De rechtbank heeft het salaris van de bewindvoerder vastgesteld op maximaal € 4.280,93. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 27 mei 2020
Bij vonnis van deze rechtbank van 13 november 2017 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[schuldenaar]
[adres]
[woonplaats]
schuldenaar,
bewindvoerder: mr. P.A. Loeff.

1.De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De waarnemend rechter-commissaris heeft op 26 maart 2020 met dit verzoek ingestemd.
De bewindvoerder en schuldenaar, bijgestaan door zijn advocaat mr. A.C.E.G. Cordesius, zijn telefonisch gehoord ter terechtzitting van 11 mei 2020.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Als grond voor de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling is aangevoerd dat schuldenaar zijn informatieverplichting niet naar behoren nakomt; de bewindvoerder heeft de definitieve aanslag IB 2018 niet ontvangen. Verder heeft schuldenaar tot en met januari 2020 een boedelachterstand van € 6.682,22 laten ontstaan. Daarnaast heeft schuldenaar de boedel benadeeld. Kort voor toelating, op 20 oktober 2017, heeft schuldenaar een bedrag van € 8.164,- inzake teruggaaf IB 2016 ontvangen. Dit bedrag heeft schuldenaar niet gereserveerd om na toelating af te dragen aan de boedelrekening. Ook heeft schuldenaar dit bedrag niet aangewend om zijn schuldeisers te betalen. Voorts is de boedel voor een bedrag van € 20.992,90 benadeeld in verband met betalingen aan de Roemeense vriendin van schuldenaar van zijn privérekening in de periode tussen de indiening van het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Daarnaast is tijdens het verhoor op 13 september 2019 gebleken dat schuldenaar forse schulden heeft aan Ganzepoort B.V. Deze schulden stonden niet vermeld op de schuldenlijst behorende bij het verzoek tot toepassing tot de schuldsaneringsregeling en schuldenaar heeft deze schulden ook niet gemeld tijdens de toelatingszitting. Het gaat om een bedrag van circa € 260.000,- ontstaan in 2015, 2016 en 2017. Schuldenaar is bestuurder, althans feitelijk beleidsbepaler, van Ganzepoort B.V. en heeft betalingen verricht uit de vennootschap via zijn privérekening naar de rekening van zijn Roemeense vriendin.
Daarmee heeft schuldenaar de (schuldeisers van de) vennootschap benadeeld. Dit zou een reden zijn geweest om het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling af te wijzen.
De bewindvoerder heeft op 7 mei 2020 een laatste stand van zaken uitgebracht, waarin hij aangeeft dat hij de definitieve aanslag IB 2018 heeft ontvangen. Het grootste gedeelte van de teruggaaf is op de boedelrekening gestort, maar een bedrag van € 305,- is nog niet op de boedelrekening ontvangen. De boedelachterstand bedraagt thans € 7.043,08. Verder hebben zich geen wijzigingen voorgedaan.
De advocaat van schuldenaar heeft op 7 mei 2020 een verweerschrift ingediend. Wat betreft de boedelachterstand geeft de advocaat aan dat schuldenaar in 2018 vier maanden niet heeft kunnen afdragen aan de boedelrekening omdat zijn werkgever de reizen die hij voor het werk moest maken niet geheel en ook niet tijdig vergoedde. Schuldenaar heeft deze kosten moeten voorschieten en kreeg ze slechts ten dele en pas later terug. Dit heeft geleid tot een boedelachterstand van € 1.260,87 per maand. In september 2019 is schuldenaar van werkgever gewisseld. Schuldenaar is gaan werken voor een Luxemburgs bedrijf, waarbij zijn ziektekostenpremie fors verlaagd is vanwege een tweelandenpolis. De bewindvoerder heeft verzuimd schuldenaar op de hoogte te stellen van het effect van het nieuwe contract op zijn vrij te laten bedrag. Daardoor is de achterstand verhoogd met € 440,- in de periode van september 2019 tot en met februari 2020. Met betrekking tot de kort voor toelating ontvangen belastingteruggaaf is aangegeven dat deze ziet op het jaar 2016 en op de rekening van schuldenaar is ontvangen vóór toelating tot de schuldsaneringsregeling. Deze teruggaaf valt derhalve niet in de boedel. Verder ontkent schuldenaar dat hij privégelden van in totaal bijna € 21.000,- heeft gebruikt om zijn vriendin in Roemenië te onderhouden. Schuldenaar heeft daarvoor namelijk geld van Ganzepoort B.V. gebruikt. Deels is dat rechtstreeks gegaan, en voor een veel kleiner deel is dat via zijn privérekening gelopen. Schuldenaar heeft twee bedragen van facturen die Ganzepoort B.V. gezonden heeft aan klanten op zijn privérekening ontvangen en tevens is er in rekening-courant geld gestort door Ganzepoort B.V. naar de privérekening van schuldenaar.
De advocaat van schuldenaar verzoekt daarom primair om het verzoek tot tussentijdse beëindiging af te wijzen en subsidiair om de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen met een half jaar om de boedelachterstand in te lopen. Indien de rechtbank van oordeel is dat ook de belastingteruggaaf IB 2016 aan de boedel toebehoort is het verzoek om de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen met een jaar zodat hij ook die belastingteruggave aan de boedel kan afdragen. Indien de rechtbank van oordeel is dat naast de boedelachterstand en de belastingteruggave ook het bedrag van € 20.992,90 moet worden afgedragen aan de boedelrekening is het verzoek om de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen met de maximale duur van twee jaar.
Ter terechtzitting heeft de advocaat van schuldenaar aangegeven dat er sprake is geweest van een zeer kort minnelijk traject. Dit heeft te maken gehad met een ingediend faillissementsrekest. Hierdoor is de informatievoorziening van schuldhulpverlening korter en minder uitgebreid geweest. Dat kan hebben geleid tot de gedachte bij schuldenaar dat hij de belastingteruggave vrij kon besteden. Daar komt bij dat de belastingteruggave in verhouding tot de totale schuldenlast van schuldenaar een bescheiden bedrag is geweest. Het zou onredelijk zijn om de gevolgen van het korte minnelijk traject aan schuldenaar toe te rekenen. Dat geldt ook voor het bedrag van € 21.000; ook dat bedrag is voor aanvang van de schuldsaneringsregeling gestort op de privérekening van schuldenaar, zodat schuldenaar vrij was in de besteding van dit bedrag, althans hij daarvan uit mocht gaan.
Schuldenaar heeft van de diverse betalingen geen melding gemaakt op de toelatingszitting omdat hij er geen rekening mee heeft gehouden dat dat van belang kon zijn voor de toelating. Daarbij is nog van belang dat schuldenaar geen onderscheid kon maken tussen zichzelf en de B.V. Daarnaast heeft schuldenaar ter terechtzitting aangevoerd dat het niet rechtvaardig zou zijn om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen vlak voor het einde van de regeling.

3.De beoordeling

De schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van € 5.545.943,62 niet langer opeisbaar is. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dient de schuldenaar gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren, zijn inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening en zich aantoonbaar tot het uiterste in te spannen om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen bovenmatige nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenaar wordt een actieve houding verwacht bij het naleven van voornoemde verplichtingen.
De rechtbank is van oordeel dat er feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die op het tijdstip van indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest om het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288, eerste en tweede lid, Faillissementswet.
Op grond van artikel 288, lid 1 sub b Faillissementswet wordt een verzoek om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan dat verzoek te goeder trouw is geweest. Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan of onbetaald gelaten, het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
Schuldenaar heeft circa drie weken voor toelating tot de schuldsaneringsregeling een teruggaaf van de Belastingdienst inzake aanslag IB 2016 ontvangen van € 8.164,- en dit bedrag kennelijk in die zeer korte periode naar eigen inzicht besteed; het geld was op ten tijde van de toelating. Het geld is niet betaald aan schuldeisers of gereserveerd; blijkens de zittingsaantekening van het verhoor bij de rechter-commissaris is het geld besteed aan “dingen van het leven”. De rechtbank is van oordeel dat schuldenaar wist of had moeten weten dat hij de teruggaaf had moeten aanwenden om zijn schuldeisers te betalen althans het geld had moeten reserveren, of hij daar nou door schuldhulpverlening op is gewezen of niet. Immers, voor zich spreekt dat bij een (ernstige) problematische schuldensituatie ontvangen gelden moeten worden gebruikt om schuldeisers mee af te lossen. De rechtbank is van oordeel dat schuldenaar zijn schulden daarmee niet te goeder trouw onbetaald heeft gelaten.
De stelling van schuldenaar, inhoudende dat de ontvangen teruggaaf in verhouding tot de totale schuldenlast een bescheiden bedrag is, getuigt naar het oordeel van de rechtbank geenszins van een saneringsgezinde houding. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat in dit kader niet ter zake doet of, zoals namens schuldenaar nog is aangevoerd, er bewust op is aangestuurd dat het bedrag is ontvangen net voorafgaand aan de toepassing tot de schuldsaneringsregeling. Waar het om gaat is dát het bedrag kort voor toelating is ontvangen en schuldenaar het volledige bedrag kennelijk heeft aangewend ten behoeve van zichzelf.
Daarnaast heeft schuldenaar in de periode tussen indiening van zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling en de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een bedrag van € 20.992,90 overgemaakt van zijn Nederlandse privérekening naar zijn Roemeense vriendin. De rechtbank is van oordeel dat schuldenaar in dat kader wist of had moeten weten dat hij dit bedrag had moeten aanwenden om zijn schuldeisers te betalen. Ook op dit punt heeft schuldenaar zijn schulden niet te goeder trouw onbetaald gelaten. Schuldenaar heeft aangevoerd dat het niet gaat om privébetalingen, maar dat de betalingen afkomstig zijn van Ganzepoort B.V. en gelopen zijn via zijn privérekening. Het bedrag van € 20.992,90 heeft echter geen betrekking op bedragen van Ganzepoort B.V., maar op geld van de privérekening van schuldenaar dat is overgemaakt naar zijn Roemeense vriendin. Voor zover dat overigens al anders zou zijn, en schuldenaar het er als (feitelijk) bestuurder van Ganzepoort B.V. toe zou hebben geleid dat bedragen vanuit de B.V. zijn aangewend voor een privérelatie van schuldenaar, zou daarmee een schuld zijn ontstaan van schuldenaar aan de B.V., welke schuld bij de toelatingszitting niet is gemeld. Voor zover de betaalde bedragen in dat geval al niet rechtstreeks tot een vordering van de B.V. op de bestuurder hebben geleid (in verband met een privé onttrekking) is in ieder geval indirect een schuld aan de B.V. althans de schuldeisers van de B.V. ontstaan. De B.V. althans de schuldeisers van de B.V. zijn immers benadeeld door deze handelswijze van de (feitelijk) bestuurder, waarmee schuldenaar onrechtmatig heeft gehandeld jegens de (schuldeisers van de) B.V. Immers, er is kennelijk geen actief (meer) aanwezig in de B.V. en er is een schuldenlast van € 500.000,-. Deze schuld aan de (schuldeisers van de) B.V. van € 20.992,90 zou op zichzelf bezien maar zeker in combinatie met hetgeen hiervoor is overwogen in verband met het niet te goeder trouw onbetaald laten van de schulden en hetgeen hierna nog wordt overwogen in verband met de schuld van schuldenaar aan de B.V. van circa € 260.000,- aanleiding zijn geweest schuldenaar niet toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Daaraan doet niet af dat de vordering (nog) niet is ingediend. Waar het om gaat is dat een te verlenen schone lei ook van toepassing zou zijn op deze schulden, waardoor deze niet (meer) geldend gemaakt zou kunnen worden door (schuldeisers van) de B.V. Juist dat gegeven zou aanleiding zijn geweest schuldenaar niet toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
Voorts is gebleken dat schuldenaar forse schulden aan Ganzepoort B.V. heeft laten ontstaan. Het gaat om een schuld van circa € 260.000,- ontstaan in de jaren 2015, 2016 en 2017. Deze schulden zijn niet opgenomen in het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling en zijn ook niet gemeld tijdens de toelatingszitting. Schuldenaar heeft als (feitelijk) bestuurder van Ganzepoort B.V. bedragen van Ganzepoort B.V. overgemaakt naar zijn privérekening om deze vervolgens over te maken naar de rekening van zijn Roemeense vriendin. De rechtbank is van oordeel dat schuldenaar als (feitelijk) bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld jegens de (schuldeisers van de) vennootschap. Schuldenaar heeft op deze wijze gelden aan de vennootschap onttrokken ten behoeve van een privérelatie, waardoor de schuldeisers van de vennootschap benadeeld zijn. Verwezen wordt naar hetgeen hiervoor is overwogen.
De rechtbank is van oordeel dat deze vordering niet te goeder trouw is ontstaan en reden zou zijn geweest om het toelatingsverzoek af te wijzen.
De advocaat van schuldenaar heeft aangevoerd dat de gevolgen van het korte minnelijk traject voorafgaand aan de toelating tot de schuldsaneringsregeling niet aan schuldenaar kunnen worden toegerekend. De rechtbank gaat daarin niet mee. Vooropgesteld wordt dat voor zich spreekt dat voor zover sprake is van een (ernstig) problematische schuldensituatie ontvangen gelden moeten worden gebruikt om schuldeisers mee af te lossen. Verder geldt, nog afgezien van het feit dat het aan schuldenaar is om zich behoorlijk te laten informeren over de verplichtingen in het kader van een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, waaronder de verplichtingen die in het daaraan voorafgaande traject gelden, het volgende. Uit de stukken is gebleken dat schuldenaar op 29 mei 2017 zijn verzoekschrift tot toepassing tot de schuldsaneringsregeling heeft ingediend nadat een faillissementsrekest is ingediend. De behandeling van het verzoek is aangehouden om schuldenaar in de gelegenheid te stellen het minnelijk traject te doorlopen. Pas op 30 oktober 2017 heeft de toelatingszitting plaatsgevonden, zodat voldoende tijd is gegund voor een minnelijk traject. Schuldenaar is gedurende dat hele traject bijgestaan door een advocaat. Voor zover schuldenaar desondanks onvoldoende zou zijn geïnformeerd komt dat voor rekening en risico van schuldenaar.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat schuldenaar zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren is nagekomen. Schuldenaar heeft immers een boedelachterstand van € 7.043,08 laten ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat schuldenaar geen omstandigheden aannemelijk heeft kunnen maken op grond waarvan de achterstand op de boedelrekening hem niet kan worden toegerekend. Schuldenaar heeft weliswaar reiskosten moeten voorschieten waardoor hij een aantal maanden niet (voldoende) heeft kunnen afdragen aan de boedelrekening, maar hij heeft nagelaten om dit tekort alsnog in te lossen op het moment dat hij (een deel van) de reiskostenvergoeding van zijn werkgever ontving.
Schuldenaar is vanaf toelating tot de schuldsaneringsregeling gedurende een lange periode zijn informatieverplichting niet naar behoren nagekomen. Schuldenaar heeft erkend dat hij na aanvang van de regeling in eerste instantie niet mee wilde werken. Zo is pas na ontvangst van de bankafschriften van zijn Roemeense rekening ten tijde van het verhoor door de rechter-commissaris op 13 september 2019 duidelijk geworden dat schuldenaar forse schulden heeft aan Ganzepoort B.V. Daarmee is het verwijt van schuldenaar dat eerst nu een tussentijdse beëindiging van de regeling wordt verzocht niet terecht.
Het verzoek van de advocaat van schuldenaar om schuldenaar nog een kans te gunnen in de vorm van een verlenging wordt - gelet op de aard en omvang van de vastgestelde tekortkomingen - afgewezen.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c en f, Faillissementswet (hierna: Fw).
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat er baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom, ingevolge artikel 350, vijfde lid, Fw, sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat. De rechtbank zal een rechter-commissaris benoemen en een curator aanstellen. Er zal een postblokkade worden ingesteld.

4.De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 4.280,93;
- benoemt in het faillissement van de schuldenaar tot rechter-commissaris
mr. B.A. Cnossen,
  • stelt aan tot curator:
  • geeft last aan de curator tot het openen van aan gefailleerde gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt-Molier, rechter, en in aanwezigheid van mr. L. Timmermans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2020. [1]
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.