ECLI:NL:RBROT:2020:4754

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
FT RK 20-335-336
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek dwangakkoord en beoordeling schuldeisers in faillissementszaak

In deze zaak heeft verzoekster op 10 maart 2020 een verzoek ingediend voor een schuldsaneringsregeling, waarbij zij een dwangakkoord aanbood aan haar schuldeisers, waaronder Finqus B.V. Finqus weigerde echter in te stemmen met de regeling, ondanks dat vijf van de zes schuldeisers akkoord gingen. De rechtbank heeft de zaak behandeld via een telefonische zitting vanwege de coronamaatregelen. Verzoekster heeft een parttime baan en heeft een schuldregeling aangeboden die gebaseerd is op haar afloscapaciteit. Finqus, als grootste schuldeiser, stelde dat het aangeboden bedrag te laag was en dat verzoekster niet het maximale had aangeboden. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers afgewogen tegen die van Finqus. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de aangeboden regeling het uiterste was wat verzoekster kon bieden en dat de belangen van verzoekster en de instemmende schuldeisers zwaarder wogen dan die van Finqus. De rechtbank heeft Finqus bevolen in te stemmen met de schuldregeling en het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. De kosten van de procedure zijn begroot op nihil, aangezien verzoekster niet door een advocaat was bijgestaan. De uitspraak is gedaan op 26 mei 2020.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 26 mei 2020
in de zaak van:
[verzoekster],
[adres]
[woonplaats]
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 10 maart 2020, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een schuldeiser, te weten Finqus B.V., vertegenwoordigd door Bazuin & Partners Gerechtsdeurwaarders (hierna: Finqus) die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Finqus heeft voorafgaand aan de zitting op 29 april 2019 een verweerschrift met bijlage toegezonden en heeft aangegeven eventueel telefonisch bereikbaar te zijn op het opgegeven mobiel telefoonnummer.
De rechtbank heeft met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Coronacrisis (hierna: TARIC) geen fysieke zitting plaats doen vinden. Op 30 april 2020 zijn verzoekster en mevrouw [naam] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening) telefonisch gehoord.
Finqus was op het opgegeven mobiel telefoonnummer tijdens de zitting niet bereikbaar. Ook op een ander telefoonnummer was Finqus niet bereikbaar, derhalve is zij niet gehoord.
Bij e-mailberichten van 1, 18 en 19 mei 2020 heeft schuldhulpverlening, op verzoek van de rechtbank, stukken met betrekking tot de vordering van de ING bank N.V. (hierna: ING), vertegenwoordigd door Vesting Finance, aan de rechtbank toegezonden.
De uitspraak was bepaald op 14 mei 2020 en is aangehouden in afwachting van de reactie van schuldhulpverlening met betrekking tot de vordering van ING.
De uitspraak is bepaald op 25 mei 2020, en uitgesteld naar heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift zes concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 120.425,99 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 28 oktober 2019 een schuldregeling aangeboden aan haar concurrente schuldeisers, inhoudende een betaling van 1,426% tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De aangeboden regeling, aangeboden in 2019, is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar dienstbetrekking. Verzoekster werkt ongeveer 30 uur per week en heeft een arbeidscontract voor bepaalde tijd tot 31 december 2019. Er is nog geen zicht op een vast contract. Verzoekster heeft om urenuitbreiding gevraagd, aldus het aanbod uit 2019. Vanaf het nieuwe jaar zou verzoekster waarschijnlijk meer uren kunnen werken.
De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Verzoekster heeft ter telefonische zitting verklaard dat zij in de zorg werkzaam is en inmiddels een arbeidscontract voor onbepaalde tijd heeft gekregen. Door een peesontsteking kon ze echter tijdelijk niet meer uren werken. Inmiddels heeft ze geen lichamelijke klachten meer en kan en wil ze graag meer uren werken.
Schuldhulpverlening heeft ter telefonische zitting verklaard dat er sprake is van een tweetal weigerachtige crediteuren, waaronder de ING. Schuldhulpverlening zou nog in het dossier nagaan of de ING alsnog een akkoordverklaring heeft gegeven of niet.
In haar e-mailberichten heeft schuldhulpverlening met stukken aangetoond dat Vesting Finance, namens de ING, te kennen heeft gegeven in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Schuldhulpverlening heeft verder ter telefonische zitting verklaard dat verzoekster gemotiveerd en in staat is om te werken. Zij zit in een re-integratie traject en schuldhulpverlening heeft regelmatig met verzoeker hierover contact. Schuldeisers worden op de hoogte gesteld van de ontwikkelingen. Verzoekster is thans met haar werkgever in gesprek over uitbreiding van haar uren. De mogelijkheid bestaat dat de inkomsten in de toekomst zullen wijzigen.
Vijf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Finqus stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 50.087,31 op verzoekster, welke 41,5% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening en in haar verweerschrift heeft Finqus zich -kort samengevat- op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen.
Finqus acht het aangeboden bedrag te laag. Het aanbod zou niet in verhouding staan met de totale schuldvordering. Bovendien is Finqus de grootste schuldeiser. Het belang van Finqus om niet akkoord te gaan met het voorstel weegt om deze reden relatief zwaar ten opzichte van de overige relatief kleine schuldeisers en verzoekster.
Verder heeft verzoekster in de visie van Finqus niet het maximaal haalbare aangeboden. De aangeboden regeling is gebaseerd op verzoeksters verdiensten op basis van een 24-urige werkweek, terwijl niet is gesteld of gebleken dat verzoekster niet fulltime zou kunnen werken. Verder is onvoldoende toegelicht welke inspanningsverplichting verzoekster heeft om gedurende de periode van de regeling meer inkomen te genereren. Niet duidelijk is met welke waarborgen deze is omgeven en of er sancties zijn op niet nakoming van de verplichtingen. Finqus wijst er daarbij op dat in de schuldsaneringsregeling wettelijke waarborgen bestaan om te verzekeren dat verzoekster voldoet aan haar verplichting zich in te spannen voor een fulltime dienstverband waarbij er uitzicht is op een hogere uitkering.
Finqus heeft in haar verweerschrift haar standpunten toegelicht en was telefonisch niet bereikbaar op het opgegeven mobiele telefoonnummer. Ook op een ander telefoonnummer was Finqus niet bereikbaar. Finqus is derhalve niet gehoord zodat zij haar standpunten niet nader ter (telefonische) zitting heeft toegelicht.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Finqus bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Finqus in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van Finqus een aandeel van 41,5% vormt in de totale schuldenlast. De vordering van Finqus dateert uit juni 2003.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk vijf van de zes schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter telefonische zitting is gebleken
dat verzoekster ten tijde van de aangeboden regeling werkzaam was voor ongeveer 30 uur per week en een arbeidscontract voor bepaalde tijd had tot 31 december 2019. Er was alstoen nog geen uitzicht op een vast contract. Ter telefonische zitting bleek dat het arbeidsovereenkomst van verzoekster is omgezet in een parttime dienstverband voor 24 uur per week voor onbepaalde tijd. In de toekomst is uitzicht op een urenuitbreiding. Verzoekster is hierover in overleg met haar werkgever. Daarnaast bestaat de mogelijkheid tot structureel overwerken. Op deze wijze kan en wil verzoekster meer uren en zoveel mogelijk inkomsten voor haar crediteuren genereren. Zodra er inkomen uit arbeid wordt ontvangen dat hoger is dan het huidige inkomen, zal de prognose daarop aangepast worden.
Door schuldhulpverlening is ter telefonische zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede. Verder is er geregeld contact met verzoekster over haar (verdere) re-integratie op de arbeidsmarkt. Ook de schuldeisers worden op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van Finqus, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om Finqus te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Finqus zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt Finqus om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt Finqus in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, en in aanwezigheid van mr. D.H.H. Peters, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2020. [1]
De griffier is buiten staat
het vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.