ECLI:NL:RBROT:2020:4737

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
596228 / HA RK 20-391
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 mei 2020 een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker, die niet-ontvankelijk werd verklaard. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 11 mei 2020, na een eerdere uitspraak van de rechter op 8 mei 2020 in bestuursrechtelijke verzetprocedures. De rechter, mr. C.A.F. van Ginneken, had op dat moment de zaken van de verzoeker al afgerond, waardoor het wrakingsverzoek niet meer kon worden gehonoreerd. De wrakingskamer heeft ook het verzoek van de verzoeker om de behandeling van het wrakingsverzoek te verwijzen naar een andere rechtbank afgewezen, omdat er geen rechtsgrond voor deze verwijzing aanwezig was. De wrakingskamer oordeelde dat de situatie niet voldeed aan de voorwaarden voor een dergelijke verwijzing, zoals bedoeld in artikel 46b RO. De rechtbank benadrukte dat wraking bedoeld is om de onpartijdigheid van de rechter te waarborgen, maar dat dit doel niet meer kan worden bereikt als de rechter al een einduitspraak heeft gedaan. De verzoeker werd daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking van mr. C.A.F. van Ginneken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 596228 / HA RK 20-391
Beslissing van 12 mei 2020
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [adres] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. C.A.F. van Ginneken, rechter in de rechtbank Rotterdam, team bestuur 1 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

De rechter heeft op 8 mei 2020 een beslissing gegeven in:
  • twaalf bestuursrechtelijke verzet-procedures tussen verzoeker en het Drechtstedenbestuur met kenmerken ROT 19/299, ROT 19/300, ROT 19/346, ROT 19/347, ROT 19/668, ROT 19/1632, ROT 19/1910, ROT 19/3301, ROT 19/3543, ROT 19/3545, ROT 19/3547 en ROT 19/3548;
  • twee bestuursrechtelijke verzet-procedures tussen verzoeker en stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (JRR) met kenmerken ROT 19/754 en ROT 19/818;
  • een bestuursrechtelijke verzet-procedure tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht (het college) met kenmerk ROT 19/759;
  • een bestuursrechtelijke verzet-procedure tussen verzoeker en de Staatssecretaris van Defensie (de staatsecretaris) met kenmerk ROT 19/1911.
Bij e-mailbericht van 11 mei 2020 te 00.41 uur heeft verzoeker een verzoek ingediend, gedateerd 10 mei 2020, strekkende tot wraking van de rechter.
Aan de wrakingskamer zijn ter beschikking gesteld de dossiers van de hiervoor omschreven procedures, waarin zich onder meer bevindt de beslissing van 8 mei 2020.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van:
- het e-mailbericht dd. 11 mei 2020 te 12.41 uur van verzoeker aan de wrakingskamer.

2.De beoordeling van het verzoek

Verzoek tot verwijzing
2.1
Verzoeker deelt aan het slot van het wrakingsverzoek mee dat hij liever de wrakingskamer van een andere rechtbank de kwestie – waarmee bedoeld zal zijn: dit wrakingsverzoek – ziet behandelen, hetgeen vanzelfsprekend kan op basis van verwijzing middels artikel 46b RO.
2.2
Voor zover verzoeker met deze mededeling heeft bedoeld de wrakingskamer te verzoeken de behandeling van dit wrakingsverzoek te verwijzen naar een andere rechtbank, wordt dit verzoek afgewezen omdat voor een dergelijke verwijzing geen rechtsgrond aanwezig is. Het door verzoeker aangeduide wetsartikel ziet op de situatie waarin de wrakingskamer van oordeel is dat door betrokkenheid van deze rechtbank behandeling van de zaak door een andere rechtbank gewenst is. De wrakingskamer is van oordeel dat een dergelijke situatie hier niet aan de orde is.
Ontvankelijkheid van het verzoek
2.3
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Op grond van hetgeen is bepaald in artikel 8:15 Awb kan de rechter die een zaak behandelt worden gewraakt. Het middel is derhalve toegekend aan een partij die wenst te voorkomen dat een rechter die jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans aan een partij die dienaangaande bestaande vrees heeft die objectief gerechtvaardigd is, (nog langer) bemoeienis met de zaak zal hebben. Dat doel kan niet meer worden bereikt als de rechter reeds een einduitspraak heeft gedaan omdat de behandeling van de zaak daarmee is geëindigd.
2.4
Op 8 mei 2020 heeft de rechter in de hiervoor omschreven procedures een beslissing gegeven. Die beslissing is een eindbeslissing waarmee de behandeling van de zaken door de rechter is geëindigd.
2.5
Het wrakingsverzoek is op 11 mei 2020 en derhalve na de uitspraak van voormeld vonnis ingediend. Uit het vorenstaande volgt dat de rechter de zaken niet meer behandelde op het moment dat het verzoek tot wraking is gedaan. Verzoeker is daarom kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van de rechter. Verzoeker zal op die grond, met toepassing van het bepaalde in artikel 9.1, aanhef en onder c, van het Wrakingsprotocol van deze rechtbank en zonder mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting, niet-ontvankelijk worden verklaard in het verzoek.

3.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek van verzoeker tot verwijzing van de behandeling van het wrakingsverzoek naar de wrakingskamer van een andere rechtbank;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mr. C.A.F. van Ginneken.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. E.A. Vroom en
mr. J.F. Koekebakker, rechters.
Bij afwezigheid van de voorzitter en de oudste rechter is deze beslissing door mr. J.F. Koekebakker uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 mei 2020 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier en door hen ondertekend.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- mr. C.A.F. van Ginneken