In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 mei 2020 een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker, die niet-ontvankelijk werd verklaard. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 11 mei 2020, na een eerdere uitspraak van de rechter op 8 mei 2020 in bestuursrechtelijke verzetprocedures. De rechter, mr. C.A.F. van Ginneken, had op dat moment de zaken van de verzoeker al afgerond, waardoor het wrakingsverzoek niet meer kon worden gehonoreerd. De wrakingskamer heeft ook het verzoek van de verzoeker om de behandeling van het wrakingsverzoek te verwijzen naar een andere rechtbank afgewezen, omdat er geen rechtsgrond voor deze verwijzing aanwezig was. De wrakingskamer oordeelde dat de situatie niet voldeed aan de voorwaarden voor een dergelijke verwijzing, zoals bedoeld in artikel 46b RO. De rechtbank benadrukte dat wraking bedoeld is om de onpartijdigheid van de rechter te waarborgen, maar dat dit doel niet meer kan worden bereikt als de rechter al een einduitspraak heeft gedaan. De verzoeker werd daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking van mr. C.A.F. van Ginneken.