ECLI:NL:RBROT:2020:4711

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
29 mei 2020
Zaaknummer
8359742 \ CV EXPL 20-859
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit kredietovereenkomst en de gevolgen van betalingsproblemen voor de verplichtingen van de gedaagde

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Dordrecht, hebben de curatoren van DSB Bank N.V. in faillissement een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die een kredietovereenkomst had afgesloten met DSB. De curatoren vorderden een bedrag van € 12.500,-, dat voortvloeit uit een hypothecair doorlopend krediet dat opgezegd was vanwege een niet-toegestane limietoverschrijding. De gedaagde heeft erkend dat zij een schuld van € 35.718,82 aan DSB heeft, maar heeft aangevoerd dat zij niet in staat is om te betalen. De kantonrechter oordeelde dat het niet kunnen betalen van de vordering geen reden is om de vordering af te wijzen, aangezien betalingsproblemen de gedaagde niet ontslaan van haar verplichtingen uit de kredietovereenkomst. De rechter heeft de vordering van de curatoren toegewezen en de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is de gedaagde in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor de schuld bij de gedaagde ligt, ondanks haar financiële problemen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8359742 \ CV EXPL 20-859
uitspraak: 28 mei 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
mr. Rutger Jan graaf Schimmelpenninck, en
mr. Bernardus Franciscus Maria Knüppe, in hun hoedanigheid van curatoren van de naamloze vennootschap
DSB Bank N.V. in faillissement, h.o.d.n. Finqus,
kantoorhoudende te Amsterdam,
eisers,
gemachtigde: Incassobureau Fiditon, h.o.d.n. Vesting Finance,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde.
Partijen zullen hierna respectievelijk “de curatoren” en “ [gedaagde] ” genoemd worden.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 12 februari 2020, met producties;
  • de aantekening van de griffier van het mondelinge antwoord van 5 maart 2020 van [naam persoon] namens [gedaagde] , met bijgevoegd een brief van [gedaagde] ;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1.
Op 17 december 2001 hebben [naam persoon] en [gedaagde] een overeenkomst van hypothecair doorlopend krediet (hierna: de kredietovereenkomst) gesloten met DSB Financieringen B.V. Het kredietlimiet bedroeg fl. 59.000,- (Nederlandse gulden) en er was een kredietvergoeding verschuldigd.
2.2.
DSB Financieringen B.V. is door middel van een juridische fusie per 30 september 2009 gefuseerd en opgegaan in DSB Bank N.V. (hierna: DSB).
2.3.
[naam persoon] heeft zijn aandeel in de kredietovereenkomst afgekocht. DSB heeft op enig moment de kredietovereenkomst met [gedaagde] opgezegd, omdat de kredietfaciliteit geruime tijd een niet-toegestane limietoverschrijding vertoonde en deze niet werd aangezuiverd.
2.4.
DSB is in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. Schimmelpenninck en mr. Knüppe tot curator.

3..De vordering

3.1.
De curatoren hebben bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan hen te betalen € 12.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
De curatoren hebben aan hun vordering het volgende ten grondslag gelegd. DSB heeft de kredietovereenkomst die zij met [gedaagde] had gesloten opgezegd. De curatoren hebben uit hoofde van het krediet opeisbaar van [gedaagde] te vorderen € 35.718,82 aan hoofdsom en € 3.428,30 aan vertragingsrente tot en met de datum van de dagvaarding. Om hun moverende redenen hebben de curatoren hun vordering beperkt tot € 12.500,-. Zij behouden zich het recht voor om in een later stadium tot dagvaarden van [gedaagde] voor de restant hoofdsom, alsmede de wettelijke rente en (buitengerechtelijke) kosten over te gaan.

4..Het verweer

[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, omdat zij geen geld heeft om de vordering te betalen.

5..De beoordeling

5.1.
[gedaagde] heeft de vordering erkend en heeft niet betwist dat zij nog een schuld van € 35.718,82 aan DSB heeft. Dit betekent dat de vordering van de curatoren in beginsel kan worden toegewezen.
5.2.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zij de vordering niet kan betalen. De curatoren hebben in dit kader toegelicht dat [gedaagde] al jaren zegt dat zij niet kan betalen en bij haar niets te halen valt, maar dat [gedaagde] in gebreke blijft om te bewijzen dat zij niet kan betalen en geen enkel betalingsvoorstel heeft gedaan. De curatoren willen [gedaagde] daarom niet langer uitstel meer geven om te betalen en zagen zich genoodzaakt om de vordering uit handen te geven aan hun incassogemachtigde en uiteindelijk deze procedure te starten.
5.3.
De kantonrechter is van oordeel dat het niet kunnen betalen van de vordering geen reden is om de vordering af te wijzen, want betalingsproblemen ontslaan [gedaagde] niet van de uit de kredietovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichtingen. [gedaagde] heeft zelf erkend dat zij verantwoordelijk is voor de schuld bij DSB en niet haar echtgenoot [naam persoon] . Het ligt dan ook op haar weg om haar schuld te betalen.
5.4.
De vordering van de curatoren wordt daarom toegewezen. [gedaagde] wordt veroordeeld om het gevorderde bedrag van € 12.500,- te betalen aan de curatoren. Het is aan [gedaagde] om met de curatoren in overleg te treden over de betaling van de vordering. De kantonrechter wijst [gedaagde] erop dat de curatoren hun vordering in deze procedure beperkt hebben tot € 12.500,-, maar dat dit niet betekent dat [gedaagde] het meerdere van haar schuld niet meer aan de curatoren verschuldigd is.
5.5.
De gevorderde wettelijke rente wordt als onbetwist en op grond van de wet toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding.
5.6.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan de curatoren tegen kwijting te betalen € 12.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de curatoren vastgesteld op € 341,09 aan verschotten en € 720,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31688