ECLI:NL:RBROT:2020:4658

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
27 mei 2020
Zaaknummer
8224461 CV / EXPL 19-8015
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgkosten uit zorgverzekeringsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 28 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. en een gedaagde die in persoon procedeert. De eiser, Zilveren Kruis, vorderde betaling van een bedrag van € 631,61 van de gedaagde, bestaande uit onbetaalde zorgkosten, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde had een zorgverzekeringsovereenkomst met Zilveren Kruis en was in gebreke gebleven met de betaling van verschillende nota's.

De procedure begon met een dagvaarding op 6 december 2019, gevolgd door een mondelinge conclusie van antwoord en een conclusie van repliek. De gedaagde voerde verweer, stellende dat hij de nota's al had betaald en dat er sprake was van dubbele betaling. De kantonrechter oordeelde echter dat de gedaagde zijn verweer onvoldoende had onderbouwd. De rechter stelde vast dat de gedaagde niet had aangetoond dat hij de gevorderde bedragen had voldaan en dat de betalingsverplichting voortduurt.

De kantonrechter wees de vordering van Zilveren Kruis toe, inclusief de wettelijke rente en de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt het belang van een goede onderbouwing van verweren in civiele procedures, vooral in zaken die betrekking hebben op betalingsverplichtingen uit zorgverzekeringsovereenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8224461 CV / EXPL 19-8015
uitspraak: 28 mei 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
die procedeert in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Zilveren Kruis’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 6 december 2019, met producties;
de mondelinge conclusie van antwoord;
de conclusie van repliek, met producties;
de mondelinge conclusie van dupliek;
de akte uitlating aan de zijde van Zilveren Kruis.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2
[gedaagde] heeft met Zilveren Kruis een zorgverzekeringsovereenkomst afgesloten. Op grond van deze overeenkomst in [gedaagde] premie, eigen risico, eigen bijdrage en eventueel niet voor vergoeding in aanmerking komende maar wel voorgeschoten zorgkosten verschuldigd.
2.3
Door en namens Zilveren Kruis is [gedaagde] aangemaand tot betaling van facturen.

3..Het geschil

3.1
Zilveren Kruis vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan Zilveren Kruis van een bedrag van € 631,61, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 631,61 vanaf 6 december 2019 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Het bedrag van € 631,61 bestaat uit € 578,87 aan hoofdsom, € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten (inclusief btw), en € 4,34 aan rente tot aan 6 december 2019.
3.2
Zilveren Kruis heeft haar vordering gebaseerd op nakoming van de betalingsverplichting uit hoofde van de zorgverzekeringsovereenkomst.
3.3
Op het verweer dat [gedaagde] voert wordt hierna – zakelijk weergeven en voor zover van belang – ingegaan.

4..De beoordeling

4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat ze met elkaar een zorgverzekeringsovereenkomst zijn aangegaan. Onenigheid bestaat over de vraag of een aantal nota’s al is voldaan door [gedaagde] . Zilveren Kruis stelt dat de hoofdsom van € 578,87 bestaat uit door [gedaagde] onbetaald gelaten eigen risico. De hoofdsom volgt uit een vijftal zorgkostennota’s: de nota van 10 augustus 2019 van € 173,05, de nota van 19 juni 2019 van € 96,66, de nota van 11 april 2019 van € 105,83, de nota van 2 september 2017 van € 200,85 en een restant van € 2,48 van de nota van 17 juni 2017.
4.2
[gedaagde] heeft erkend dat de nota van 10 augustus 2019 van € 173,05 nog openstaat. Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen.
4.3
[gedaagde] stelt dat in de dagvaarding twee verschillende polisnummers worden genoemd. Het ene nummer is van hem, en het andere van zijn ex-partner, aldus [gedaagde] . Hij stelt dat hij in ieder geval de nota’s van zijn ex-partner niet hoeft te betalen. [gedaagde] heeft deze stelling echter niet onderbouwd. Dit had wel op zijn weg gelegen, aangezien Zilveren Kruis gemotiveerd heeft betwist dat er sprake is van twee polisnummers. Juist de combinatie van de twee cijferreeksen is het totale nummer waaronder [gedaagde] bij Zilveren Kruis in het systeem bekend is. De kantonrechter stelt vast dat het polisnummer genoemd in de dagvaarding overeenkomt met het polisnummer op de andere stukken in het dossier, zoals op het overlegde overzicht. Het verweer dat de gevorderde nota’s bij een ander polisnummer horen, slaagt daarom niet. De gevorderde nota’s zijn aan het polisnummer van [gedaagde] gekoppeld. Daarom bestaat de betalingsverplichting van [gedaagde] in beginsel voor alle gevorderde nota’s.
4.4
Wat betreft het overige gedeelte van de hoofdsom wordt als volgt overwogen. [gedaagde] stelt dat hij de nota’s al heeft betaald en dat Zilveren Kruis dubbele betaling vordert. Zo heeft er eerder al een procedure gelopen tussen partijen over de onderhavige vorderingen. Zilveren Kruis erkent dat er een procedure heeft gelopen tussen partijen, maar betwist dat deze procedure over hetzelfde dossier en dezelfde nota’s gaat. Uit de door Zilveren Kruis overlegde stukken blijkt dat de dagvaardingen in beide zaken een verschillend dossiernummer hebben en op de nota’s in de eerdere procedure staat een ander dossiernummer. Omdat [gedaagde] zijn standpunt niet verder heeft onderbouwd, slaagt zijn verweer op dit punt niet. Uit niets blijkt dat de eerdere procedure over dezelfde nota’s ging. Verder onderbouwt [gedaagde] zijn verweer dat Zilveren Kruis dubbele betaling vordert door een aantal afschriften van zijn bankoverzicht in het geding te brengen. Hieruit blijkt, volgens [gedaagde] , dat hij de gevorderde bedragen al heeft betaald. De bedragen van de nota van 19 juni 2019 en de nota van 11 april 2019 zijn duidelijk kenbaar op de overgelegde bankafschriften. Zilveren Kruis heeft echter gemotiveerd betwist dat de nota’s ook daadwerkelijk zijn betaald, door stukken te overleggen waaruit blijkt dat die twee bedragen op een later tijdstip, respectievelijk 29 juli 2019 en 6 mei 2019, zijn gestorneerd. Omdat [gedaagde] geen verdere stukken ter onderbouwing van zijn stelling in het geding heeft gebracht en zijn bankafschriften niet volledig chronologisch zijn, waardoor de stornering niet kan worden uitgesloten, heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat hij deze twee zorgkostennota’s heeft betaald. Ook dit gedeelte van de vordering is toewijsbaar.
4.5
Met betrekking tot de nota van 2 september 2017 en een restant van een nota van 17 juni 2017 wordt als volgt overwogen. Weliswaar blijkt uit de door [gedaagde] overlegde stukken dat er de afgelopen jaren meerdere betalingen aan Zilveren Kruis zijn gedaan, maar de betalingskenmerken van de openstaande nota’s zijn niet terug te vinden op het overzicht van de bankafschriften van [gedaagde] . Hoewel [gedaagde] op 30 juni 2017 een bedrag dat identiek is aan de nota van 17 juni 2017 heeft overgemaakt, heeft hij daar het betalingskenmerk van de openstaande nota niet aan toegevoegd. Zilveren Kruis stelt dat zij het bedrag heeft afgeboekt op een ander nog openstaand bedrag en onderbouwt dit met haar als productie 2 bij repliek overgelegd overzicht. Omdat er geen betalingskenmerk aan de betaling was toegevoegd, heeft Zilveren Kruis dit mogen doen. Gelet op de gemotiveerde betwisting van Zilveren Kruis over het betaald zijn van de twee nota’s, had het op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn verweer op dit punt nader te onderbouwen. Ook de bedragen van deze twee nota’s zijn toewijsbaar.
4.6
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gehele hoofdsom van € 578,87 zal worden toegewezen.
4.7
[gedaagde] stelt nog dat hij een betalingsregeling heeft met Zilveren Kruis. Uit de stukken blijkt echter niet dat er een zodanige betalingsregeling bestaat tussen partijen. Omdat [gedaagde] niet nader heeft onderbouwd dat de betalingsregeling bestaat valt niet in te zien waarom Zilveren Kruis niet in één keer de hoofdsom zou kunnen vorderen. De betalingsverplichting voor de hoofdsom in één geheel, bestaat daarom nog steeds voor [gedaagde] . Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat Zilveren Kruis niet verplicht is om akkoord te gaan met een betalingsregeling.
4.8
De gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen, nu daartegen geen nader verweer is gevoerd.
4.9
Zilveren Kruis maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende gebleken is dat voldaan is aan de wettelijke vereisten, zodat ook het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
4.1
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan Zilveren Kruis te betalen een bedrag van € 631,61 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over een bedrag van € 631,61 vanaf 6 december 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Zilveren Kruis vastgesteld op € 499,- aan griffierecht, € 103,07 aan dagvaardingskosten en € 360,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44221