Op 12 mei 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende een verzoek tot voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënt, ingediend door het CIZ. Het verzoekschrift werd op 8 mei 2020 ingediend en bevatte bijlagen, waaronder een beschikking van de burgemeester en een verklaring van een arts. Vanwege de coronamaatregelen vond de mondelinge behandeling telefonisch plaats. Tijdens deze behandeling pleitte de advocaat van de cliënt voor afwijzing van het verzoek, omdat het indicatiebesluit van het CIZ niet was overlegd. De advocaat betoogde ook dat niet duidelijk was of er bij de cliënt sprake was van een psychiatrische stoornis of een psychogeriatrische aandoening.
De rechtbank concludeerde dat het verzoek niet voldeed aan de wettelijke vereisten, aangezien het indicatiebesluit essentieel was voor de beoordeling van de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling. Bovendien bleek tijdens de mondelinge behandeling dat er geen duidelijk vermoeden was van een psychogeriatrische aandoening. De arts verklaarde dat er onderzoek naar de stoornissen van de cliënt zou plaatsvinden, met als doel een behandeling te starten zodat de cliënt weer naar huis kon. Gezien deze omstandigheden oordeelde de rechtbank dat een machtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg passender zou zijn.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot voortzetting van de inbewaringstelling afgewezen. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open. De beschikking werd mondeling gegeven door rechter A.C. Siemons en schriftelijk uitgewerkt op 18 mei 2020.