ECLI:NL:RBROT:2020:465

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
96/167503-18 / Raadkamernummers: 19/924 (530 Sv (oud 591a Sv)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten rechtsbijstand na seponering strafzaak

Op 3 april 2019 heeft verzoeker een verzoekschrift ingediend op grond van artikel 591a Sv, waarin hij verzoekt om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand na de seponering van zijn strafzaak. De zaak is op 8 januari 2020 behandeld door de enkelvoudige raadkamer van de Rechtbank Rotterdam. De officier van justitie, mr. N.Y. Rose, heeft geconcludeerd tot matiging van de vergoeding voor de kosten van de noodzakelijke verdediging, die in totaal € 2.482,98 bedragen. Verzoeker is niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping.

De rechtbank overweegt dat een gewezen verdachte in beginsel aanspraak kan maken op vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, mits er gronden van billijkheid aanwezig zijn. In dit geval is de strafzaak tegen verzoeker geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De rechtbank stelt vast dat de raadsvrouw op basis van een toevoeging heeft gewerkt, wat betekent dat de kosten voor rechtsbijstand niet ten laste van verzoeker komen. De rechtbank concludeert dat verzoeker geen recht heeft op vergoeding op grond van artikel 530 Sv, omdat de kosten voor rechtsbijstand door de raadsvrouw bij de Raad voor Rechtsbijstand gedeclareerd dienen te worden.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat er geen gronden van billijkheid zijn voor vergoeding van de kosten die zijn gemaakt voor het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift, aangezien deze kosten nodeloos zijn gemaakt. De rechtbank wijst het verzoek af en verklaart dat verzoeker niet in aanmerking komt voor de gevraagde vergoeding.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 96/167503-18
Raadkamernummers: 19/924 (530 Sv (oud 591a Sv))
Beschikking van de rechtbank Rotterdam, enkelvoudige raadkamer, op de verzoek van:

[verzoeker] , verzoeker,

geboren op [geboortedatum verzoeker] te [geboorteplaats verzoeker] ,
voor deze zaak domicilie kiezende te Tilburg aan de Generaal Winkelmanstraat 2 a, ten kantore van zijn raadsvrouw mr. K.C.A.M. Oomen.

Procedure

Op 3 april 2019 is ingediend een verzoekschrift met een verzoek op grond van artikel 591a Sv.
Het verzoek is op 8 januari 2020 door de raadkamer in het openbaar behandeld. De officier van justitie mr. N.Y. Rose en de raadsvrouw zijn gehoord. De verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De artikelen vermeld in het verzoekschrift zijn in het Wetboek van Strafvordering per
1 januari 2020 vernummer maar qua inhoud niet gewijzigd. Hierna wordt steeds het nieuwe artikelnummer vermeld.

Inhoud verzoeken en standpunt officier van justitie

Het verzoek strekt ertoe dat aan de verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding wordt toegekend voor:
  • kosten voor de noodzakelijke verdediging, gevoerd in de strafzaak tegen verzoeker als verdachte, bestaande uit de kosten van de raadsvrouw van € 1.932,98;
  • kosten voor rechtsbijstand, gemaakt in verband met het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift ter hoogte van het forfaitaire bedrag van € 550,=.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot matiging van de vergoeding voor de kosten voor de noodzakelijke verdediging in de strafzaak.

Feiten

Bij schriftelijke kennisgeving van 22 februari 2019 heeft de officier van justitie de verzoeker bericht dat de strafzaak tegen hem is geseponeerd.

Beoordeling

Vooropgesteld wordt dat een gewezen verdachte indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - op grond van artikel 530 juncto artikel 534 Sv in beginsel aanspraak kan maken op vergoeding van de te zijnen laste gekomen kosten voor de rechtsbijstand, zulks voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Uit de feiten volgt dat de strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De vraag die allereerst beantwoord dient te worden is of er sprake is van ten laste van verzoeker gekomen kosten voor de rechtsbijstand.
Een verdachte kan zich in een strafproces laten bijstaan door een raadsvrouw die hetzij rechtsbijstand verleent op basis van een toevoeging, hetzij op betalende basis. Het bepaalde in artikel 44a WRB brengt mee dat de keuze voor de grondslag van de rechtsbijstand moet worden gemaakt voordat daadwerkelijk rechtsbijstand is verleend (Kamerstukken II, 2003-2004, 29756, nr. 3, p. 2). Wanneer sprake is van een last tot toevoeging, moet voorts volstrekte helderheid worden betracht over de vraag of van de op basis van deze last verstrekte toevoeging gebruik wordt gemaakt, dan wel dat de betrokken verdachte door een gekozen raadsvrouw betalend wordt bijgestaan. Dat betekent onder meer dat wanneer de raadsvrouw die op basis van een last aan de verdachte is toegevoegd, de verdachte betalend zal bijstaan, onmiddellijk van deze wijziging van de basis waarop rechtsbijstand wordt verleend, kennis moet worden gegeven aan de voorzitter van het college dat de last heeft afgegeven, en aan de Raad voor Rechtsbijstand.
Op 2 november 2019 is in de onderhavig zaak op verzoek van de raadsvrouw een last tot toevoeging verstrekt. Ter zitting heeft de raadsvrouw aangegeven dat de toevoeging ook daadwerkelijk is verstrekt door de Raad voor Rechtsbijstand. Er is geen sprake geweest van een wijziging van de basis waarop rechtsbijstand wordt verleend. Gelet hierop is geen sprake van kosten van rechtsbijstand die ten laste van verzoeker komen, nu de raadsvrouw de gemaakte kosten voor rechtsbijstand dient te declareren bij de Raad voor Rechtsbijstand op basis van de verstrekte toevoeging. Verzoeker komt gelet hierop niet in aanmerking voor een vergoeding op grond van artikel 530 Sv.
De rechtbank acht geen gronden van billijkheid aanwezig voor vergoeding van de kosten die zijn gemaakt ten behoeve van het opstellen, indienen en behandelen van het onderhavige verzoekschrift, nu deze kosten, gelet op het vooroverwogene, nodeloos zijn gemaakt. Ook dit onderdeel van het verzoek zal dan ook worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door:
mr. J. van Dort, rechter,
in tegenwoordigheid van R.M.T. Verheijde, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2020.